ECLI:NL:OGEAA:2018:349

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
EJ nr. 2519 van 2017/AUA201703116
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en omgangsregeling in familierechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 5 juni 2018 een beschikking gegeven in een alimentatiezaak tussen een vader en een moeder. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.M.E. Mohamed, verzocht om wijziging van de eerder vastgestelde kinderalimentatie, die was vastgesteld op $400 per maand bij beschikking van 1 november 2012. De vader stelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, omdat de minderjarige vaker bij hem verbleef op basis van een omgangsregeling die op 13 februari 2015 was overeengekomen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.M.J. Cafarzuza, voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van het verzoek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2018 werd duidelijk dat de omgangsregeling moeizaam verliep en dat de vader niet had aangetoond dat hij de alimentatie niet kon betalen. Het gerecht oordeelde dat het verzoek tot wijziging van de alimentatie werd afgewezen, omdat de vader niet had bewezen dat de omstandigheden waren gewijzigd. Daarnaast werd het verzoek om de moeder te bevelen de omgangsregeling na te komen, afgewezen, omdat de vader niet had aangetoond dat de moeder zich niet aan de regeling hield. Het belang van het kind werd vooropgesteld, en het gerecht oordeelde dat het opleggen van een dwangsom niet in het belang van de minderjarige zou zijn.

De beschikking concludeerde met de afwijzing van het verzoek van de vader, waarbij het gerecht de belangen van de minderjarige in overweging nam en de onderlinge verhoudingen tussen de ouders niet verder wilde belasten.

Uitspraak

Beschikking van 5 juni 2018
behorend bij EJ nr. 2519 van 2017/AUA201703116
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de alimentatiezaak tussen
[VERZOEKER],
wonende in Aruba,
VERZOEKER, hierna: de vader,
gemachtigde: de advocaat mr. P.M.E. Mohamed,
en
[VERWEERSTER],
wonende in Aruba,
VERWEERSTER, hierna: de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. E.M.J. Cafarzuza.

1.DE PROCEDURE

1.1
De procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingediend op 16 november 2017;
  • het verweerschrift, ingediend op 12 april 2018;
  • de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling van 17 april 2018, waaruit blijkt dat zijn verschenen de vader bijgestaan door mr. C.S. Edwards, occuperende voor mr. P.M.E. Mohamed, en de moeder bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd.
1.2
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Uit het huwelijk tussen partijen is de thans nog minderjarige [naam kind] op [geboortedatum] 2006 in [land] geboren.
2.2
Bij beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg te Bonaire van 1 november 2012, met registratienummer E 39/2012, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, is de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder bepaald en is de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige bepaald op $ 400,-- per maand.
3.HET VERZOEK
3.1
Het verzoek strekt tot wijziging van bovengenoemde beschikking van 1 november 2012 in die zin dat het door de vader te betalen bedrag aan kinderalimentatie op nihil zal worden gesteld, dan wel dat deze op nihil wordt gesteld ingaande oktober 2014, dan wel februari 2014. Tevens wordt verzocht dat het gerecht de moeder beveelt om uitvoering te geven aan de door partijen op 13 februari 2015 overeengekomen omgangsregeling, bij gebreke waarvan de moeder een onmiddellijk opeisbare dwangsom verschuldigd is aan de vader van Afl. 500,- per dag of gedeelte van een dag dat zij weigert aan de uitvoering mee te werken.
3.2
De moeder voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verweer, kosten rechtens.

4.DE BEOORDELING

Wijziging kinderalimentatie

4.1
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:401 leden 1 en 4 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BWA). Ingevolge die bepaling kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud, bij latere uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen of indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.2
De vader voert aan dat er sprake is van wijziging van omstandigheden. Volgens de vader verblijft de minderjarige, op grond van de tussen partijen overeengekomen omgangsregeling van de Voogdijraad van 13 februari 2015, vaker bij hem dan bij de moeder. De behoefte voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zijdens de moeder zou volgens de vader dan ook niet langer bestaan.
4.3
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is gebleken dat bovengenoemde omgangsregeling moeizaam is verlopen. Dat de minderjarige dan ook vaker bij de vader verblijft, op grond van de overeengekomen omgangsregeling, zoals door hem wordt gesteld, is niet gebleken. Verder heeft de vader niet gesteld, noch met stukken onderbouwd, dat hij de bij beschikking van 1 november 2012 vastgestelde alimentatiebedrag niet kan betalen. Het verzoek met betrekking tot wijziging van de bovengenoemde alimentatiebeschikking zal dan ook worden afgewezen.
Omgang
4.4
Het gerecht ziet geen aanleiding om de moeder te bevelen uitvoering te geven aan de door partijen op 13 februari 2015 overeengekomen omgangsregeling, nu de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat de moeder zich niet aan bovengenoemde omgangregeling houdt en nu bedoelde omgangsregeling niet bij beschikking is vastgesteld. Om de moeder te veroordelen tot betaling van een dwangsom ex artikel 611a van het Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba (RV) bestaat er dan ook geen grond. Dit onderdeel van het verzoek zal derhalve worden afgewezen.
4.5
Ten overvloede overweegt het gerecht het volgende.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat, indien het een omgangsregeling betreft, het belang van het kind voorop gesteld dient te worden. Het gerecht is van oordeel dat indien een dwangsom wordt opgelegd, dit de onderlinge verhouding van partijen niet ten goede kan komen, hetgeen zou kunnen leiden tot (nog meer) spanningen en loyaliteitsconflicten bij de minderjarige. Het belang van de minderjarige verzet zich dan ook tegen een omgangsregeling waaraan de moeder op straffe van een dwangsom dient mee te werken.
4.6
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van dinsdag 5 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.