In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 5 juni 2018 een beschikking gegeven in een alimentatiezaak tussen een vader en een moeder. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.M.E. Mohamed, verzocht om wijziging van de eerder vastgestelde kinderalimentatie, die was vastgesteld op $400 per maand bij beschikking van 1 november 2012. De vader stelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, omdat de minderjarige vaker bij hem verbleef op basis van een omgangsregeling die op 13 februari 2015 was overeengekomen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.M.J. Cafarzuza, voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van het verzoek.
Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2018 werd duidelijk dat de omgangsregeling moeizaam verliep en dat de vader niet had aangetoond dat hij de alimentatie niet kon betalen. Het gerecht oordeelde dat het verzoek tot wijziging van de alimentatie werd afgewezen, omdat de vader niet had bewezen dat de omstandigheden waren gewijzigd. Daarnaast werd het verzoek om de moeder te bevelen de omgangsregeling na te komen, afgewezen, omdat de vader niet had aangetoond dat de moeder zich niet aan de regeling hield. Het belang van het kind werd vooropgesteld, en het gerecht oordeelde dat het opleggen van een dwangsom niet in het belang van de minderjarige zou zijn.
De beschikking concludeerde met de afwijzing van het verzoek van de vader, waarbij het gerecht de belangen van de minderjarige in overweging nam en de onderlinge verhoudingen tussen de ouders niet verder wilde belasten.