Uitspraak
te Aruba,
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de naamloze vennootschap RBC Royal Bank (Aruba) N.V. een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die gezamenlijk een overeenkomst van geldlening hadden gesloten. Ondanks hun echtscheiding, die op 15 februari 2016 was uitgesproken, bleven zij hoofdelijk aansprakelijk voor de schuld die voortvloeide uit deze overeenkomst. RBC vorderde een hoofdelijke veroordeling van beide gedaagden tot betaling van Afl. 4.915,46, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten.
De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder een verzoekschrift en conclusies van antwoord en repliek. De gedaagden hebben zich in de procedure verweerd, maar de rechter oordeelde dat de vordering van RBC niet werd betwist in hoogte en dat de gedaagden, ondanks hun onderlinge afspraken over de schuldverdeling, gezamenlijk aansprakelijk bleven voor de volledige schuld aan RBC. De rechter oordeelde dat RBC recht had op de gevorderde bedragen, inclusief de buitengerechtelijke kosten, en dat de gedaagden ook de proceskosten moesten vergoeden.
In de uitspraak van 13 juni 2018 werd de vordering van RBC toegewezen, waarbij de rechter de gedaagden hoofdelijk veroordeelde tot betaling van het gevorderde bedrag, de rente en de proceskosten. De rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.