ECLI:NL:OGEAA:2018:373

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
AUA201800925
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het bevel tot inbewaringstelling en uitzetting van een vreemdeling in het licht van het recht op family life

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 18 juni 2018 uitspraak gedaan over het verzoek van klager, die in Aruba woont, tegen de Procureur-Generaal. Klager had bezwaar gemaakt tegen een bevel tot uitzetting en een bevel tot inbewaringstelling, die op 27 maart 2018 door de Procureur-Generaal waren gegeven. Klager, geboren in Venezuela, is getrouwd met een in Aruba geboren Nederlander en heeft een verblijfsstatus die afhankelijk is van zijn huwelijk. Het gerecht heeft de rechtmatigheid van de bevelen getoetst aan de hand van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Het gerecht oordeelde dat de toetsing van de inbewaringstelling door de rechter-commissaris niet kan worden herhaald door de bestuursrechter, omdat er al een andere onafhankelijke rechter is die deze toetsing kan uitvoeren. Dit betekent dat het bezwaar van klager tegen de inbewaringstelling niet-ontvankelijk is.

Wat betreft de uitzetting, heeft het gerecht vastgesteld dat klager niet over een geldige verblijfsvergunning beschikt en dat zijn verblijf in Aruba niet langer wenselijk is vanwege gepleegde misdrijven. Klager heeft aangevoerd dat zijn uitzetting inbreuk maakt op zijn recht op family life, maar het gerecht oordeelde dat de inmenging in zijn familieleven gerechtvaardigd is in het belang van de openbare orde. De omstandigheden in Venezuela zijn niet zodanig dat de uitzetting niet kan plaatsvinden. Het verzoek van klager is afgewezen.

Uitspraak

Uitspraak van 18 juni 2018
AUA201800925
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[klager],
wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Illes,
gericht tegen:
de Procureur-Generaal,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mrs. J.W. Klamer en F.A.P.M. van Deutekom (O.M.)

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 27 maart 2018 heeft verweerder een bevel tot uitzetting en een bevel tot inbewaringstelling van klager gegeven.
Tegen deze bevelschriften heeft klager op 5 april 2018 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Tevens heeft hij zich tot het gerecht gewend met het verzoek de bevelschriften te schorsen.
Het verzoek is behandeld in raadkamer op 6 april 2018 en 8 mei 2018, alwaar klager bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd is verschenen, en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
2.2
Voor honorering van een verzoek als het onderhavige is onder meer vereist dat een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beslissing niet in stand zal blijven. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54, eerste lid, van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
Het wettelijk kader
2.3
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lar wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder beschikking: een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.
Ingevolge het tweede lid, onderdeel c, van dit artikel zijn van het begrip beschikking onder meer uitgezonderd besluiten waartegen beroep op de onafhankelijke rechter is opengesteld krachtens een andere landsverordening dan de onderhavige.
2.3.1
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (hierna: Ltuv) kan de minister van Justitie uit Aruba verwijderen:
a. personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnen gekomen;
b. personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Het tweede lid bepaalt verder dat, indien naar het oordeel van de minister van Justitie betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, hij op bevel van de minister van Justitie ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
Ingevolge het vijfde lid is artikel 16, tweede lid, van de Ltuv van toepassing.
2.3.2
Artikel 16, tweede lid, van de Ltuv bepaalt dat binnen 72 uur betrokkene voor een rechter-commissaris wordt geleid, die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming toetst.
2.3.3
Ingevolge artikel 2 van de Ltuv wordt toelating tot verblijf van rechtswege toegekend of bij vergunning verleend.
In artikel 3 van de Ltuv worden de personen genoemd die van rechtswege toelating tot verblijf in Aruba hebben, waaronder (ingevolge sub g) hun wettig gezin dat als zodanig bij het gezinshoofd inwoont. Vreemdelingen die met een in Aruba geboren Nederlander zijn getrouwd worden (nog) niet in dit artikel vermeld.
2.3.4
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Ltuv kunnen uitgezet worden:
a. personen die na het verlies van hun toelating van rechtswege of na intrekking van hun vergunning tot verblijf, niet binnen een te stellen termijn Aruba hebben verlaten;
b. personen, voor wie ingevolge deze landsverordening toelating is vereist en wier verblijf met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk wordt geacht.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de procureur-generaal.
Ten aanzien van het bevel tot inbewaringstelling
2.4
Ingevolge artikel 19, vijfde lid, juncto artikel 16, tweede lid, van de Ltuv wordt de rechtmatigheid van het bevelschrift binnen 72 uur door de rechter-commissaris getoetst. Naar het oordeel van het gerecht dient de toetsing van de inbewaringstelling door de rechter-commissaris voor de toepassing van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Lar op een lijn te worden gesteld met het geval waarin tegen een besluit beroep is opengesteld op een (andere) onafhankelijke rechter. De strekking van dit voorschrift is immers dat er geen plaats is voor toetsing van een beschikking door de bestuursrechter op grond van de Lar, indien die toetsing reeds op grond van een andere landsverordening door een andere onafhankelijke rechter is of kan worden geschied. Dit leidt tot de conclusie dat tegen het bevelschrift tot inbewaringstelling geen bezwaar op grond van de Lar kan worden gemaakt, zodat dit bezwaar door verweerder niet-ontvankelijk zal dienen te worden verklaard. Voor schorsing van dit bevelschrift bestaat derhalve geen grond. Het verzoek moet in zoverre worden afgewezen.
Ten aanzien van het bevel tot uitzetting
2.5
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan.
2.5.1
Klager (geboren in Venezuela op 20 mei 1982) is echtgenoot van een in Aruba geboren Nederlander. Zij zijn op 31 mei 2010 in Venezuela getrouwd.
2.5.2
Klager is van rechtswege toegelaten tot verblijf in Aruba ingevolge artikel 3, eerste lid, sub g van de concept-wijziging Ltuv (conform het beleid van de Dimas anticiperend op de wijziging van voornoemd artikel). Op verzoek van klager is op 23 september 2013 als bewijs hiervan een “verklaring toelating van rechtswege” door de Dimas verstrekt. In deze verklaring is vermeld dat deze verblijfsstatus geldig is zolang klager gehuwd is met en inwonend is bij zijn echtgenote. Voorts is in de verklaring vermeld dat de toelating van rechtswege eindigt door het vervallen van de reden waarom zij is toegekend.
2.5.3
Klager is bij vonnis van dit gerecht van 26 april 2016 ter zake van “mishandeling en opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van drie jaar. Klager is op 6 april 2018 voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
2.5.4
Bij beschikking van 27 maart 2018 heeft verweerder ingevolge artikel 15 van de Ltuv een bevelschrift tot uitzetting van klager uitgevaardigd. Aan de beschikking wordt het volgende ten grondslag gelegd:
- dat klager niet over een geldige verblijfstitel beschikt om in Aruba te mogen blijven terwijl zijn toelating vereist is;
- dat klager een strafbaar feit in Aruba heeft gepleegd en om die reden zijn verblijf met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet (langer) wenselijk wordt geacht;
- dat klager Aruba moet verlaten met verbod terug te keren voor een periode van 8 jaar.
2.6
Klager stelt - samengevat - dat hij in het bezit is van een geldige verblijfstitel om in Aruba te mogen verblijven nu hij nog altijd getrouwd is met een in Aruba geboren Nederlander en doet een beroep op het aan hem toekomende recht op “family life” conform artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: het EVRM).
2.7
Verweerder stelt - samengevat - dat klager zijn verblijfstitel is kwijtgeraakt nu hij al lange tijd niet meer met zijn echtgenote samenwoont, dat het verblijf van klager in Aruba door het plegen van ernstige misdrijven in Aruba met het oog op de zedelijkheid, openbare orde of de publieke rust en veiligheid niet gewenst is en voorts dat het door klager gestelde recht op family life aan de uitzetting niet in de weg staat.
2.8
Vaststaat dat klager en zijn echtgenote vanaf 4 september 2015 tot zijn laatste detentie niet meer op hetzelfde adres samen woonden en dat klager een andere relatie was aangegaan. Zij stonden op een gegeven moment ook niet meer op hetzelfde adres ingeschreven. Dat betekent dat hij gedurende deze periode niet voldeed aan de voorwaarde (inwonend bij echtgenote) verbonden aan de verblijfstatus “toelating van rechtswege” en dat zijn verblijfstatus is vervallen. Gedurende die periode heeft klager ook geen vergunning tot verblijf aangevraagd en gekregen. Dat klager en zijn echtgenote kennelijk nu weer bij elkaar zijn doet aan het vorenstaande niet af. Klager zal (ter beoordeling van Dimas) een nieuwe verklaring “toelating van rechtswege” dienen aan te vragen. Onderdeel a van artikel 15, eerste lid, van de Ltuv kan derhalve dienen als grondslag voor de uitzetting.
Gelet op de door klager gepleegde misdrijven wordt ook voldaan aan de voorwaarde voor uitzetting vermeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b van de Ltuv.
2.9
Klager heeft echter aangevoerd dat de uitzetting een inmenging is op zijn recht op “family life” zoals is bepaald in artikel 8 van het EVRM. Het gerecht overweegt hierover als volgt. .
2.1
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
Ingevolge het tweede lid, is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.11
Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privé- of gezinsleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling en zijn familie enerzijds en het algemeen belang van in dit geval Aruba bij de uitzetting. Naar het oordeel van het gerecht volgt uit de vaststaande feiten dat tussen klager en zijn echtgenote thans (weer) sprake is van een “family life” in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het gerecht is echter van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat inmenging in dit familieleven met het oog op de openbare orde noodzakelijk is.Hierbij neemt het gerecht in aanmerking de aard en ernst van de gepleegde misdrijven en de omstandigheid dat klager eerder in aanraking is geweest met de politie en justitie in Aruba en daarvoor niet lang geleden al 5 jaar uit Aruba verwijderd is geweest. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat er objectieve belemmeringen bestaan voor de uitoefening van zijn familie-, of gezinsleven in zijn land van herkomst. De uitdagingen waarvoor klager en zijn echtgenote zich gesteld zien om aldaar onderdak en een inkomen te verwerven zijn niet als zodanig aan te merken. Voorts is voorhands niet gebleken dat de situatie in Venezuela zodanig slecht is dat verweerder in redelijkheid niet tot zijn beslissing ten aanzien van klager heeft kunnen komen.
2.12
Op grond van het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat een aanmerkelijke kans bestaat dat het bestreden bevel tot uitzetting in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
2.13
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing werd gegeven door mr. E.M.D. Angela, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 18 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.