ECLI:NL:OGEAA:2018:411

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
EJ nr. 1676 van 2017 / AUA201702034
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige en onderzoek naar ouderlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 3 juli 2018 een beschikking gegeven inzake het verzoek van de man om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn minderjarige kind, geboren op 11 januari 2017. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.M. Malmberg, heeft het verzoek ingediend tegen de moeder, die werd bijgestaan door haar advocaat mr. G.L. Griffith. De Voogdijraad is betrokken als bijzondere curator en heeft een advies uitgebracht. De procedure omvatte eerdere uitspraken en een mondelinge behandeling waarbij beide partijen aanwezig waren.

Het gerecht heeft overwogen dat zowel de minderjarige als de verwekker recht hebben op erkenning van hun relatie als familierechtelijke betrekking. De belangen van de man om de minderjarige te erkennen zijn afgewogen tegen de belangen van de moeder en de minderjarige bij niet-erkenning. Het gerecht heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de erkenning de belangen van de minderjarige of de moeder zou schaden. Daarom is het verzoek tot vervangende toestemming toegewezen, met de bepaling dat de minderjarige de geslachtsnaam van de moeder (Werleman) behoudt, in afwijking van het geldende namenrecht.

Daarnaast heeft het gerecht besloten dat er een onderzoek door de Voogdijraad moet plaatsvinden naar de sociale omstandigheden van de partijen, om te bepalen of het in het belang van de minderjarige is dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De zaak is verwezen naar een volgende zitting voor de indiening van het rapport van de Voogdijraad. Tot slot is er een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de man en de minderjarige, waarbij specifieke afspraken zijn gemaakt over de omgangsdata en -tijden.

Uitspraak

Beschikking van 3 juli 2018
behorend bij EJ nr. 1676 van 2017 / AUA201702034
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van
[de man],
wonende in Aruba,
VERZOEK,
gemachtigde: de advocaat mr. M.M. Malmberg,
tegen
[de moeder],
wonende in Aruba,
VERWEER, hierna te noemen: de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith.
Belanghebbenden:
[de minderjarige], de minderjarige,
DE VOOGDIJRAAD, in zijn hoedanigheid van bijzondere curator,
DE DIENST BURGERLIJKE STAND, gemachtigde: mr. J.M.A.M. Ponsioen.

1.DE PROCEDURE

Het verloop de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van dit gerecht van 31 oktober 2017;
  • het advies van de bijzondere curator, ingediend op 12 maart 2018;
  • de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling van 22 mei 2018, waaruit blijkt dat zijn verschenen partijen in persoon bijgestaan door hun gemachtigden en de Voogdijraad bij [medewerker].
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

Erkenning

2.1
Het gerecht overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel de minderjarige als de verwekker aanspraak erop heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang en de aanspraak van de man op erkenning van de minderjarige moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en de minderjarige bij niet-erkenning.
Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als het belang bij een ongestoorde verhouding met het kind. Voor wat betreft de belangen van het kind heeft de Hoge Raad geoordeeld (zie Hoge Raad 16 februari 2001, NJ 2001, 571) dat van schade aan de belangen van het kind, als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW, slechts sprake is, indien ten gevolge van de erkenning er voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele feit dat het kind (enige) weerslag zou kunnen ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, levert geen schade aan zijn of haar belangen als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW.
2.2
De vraag die voorligt, is of de voorgenomen erkenning de belangen van de minderjarige en/of de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige zal schaden.
2.3
Het is aan de moeder om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat voormelde belangenafweging dient te leiden tot een afwijzing van het verzoek van de man. Nu onvoldoende gemotiveerd gesteld noch gebleken is dat de erkenning de belangen van de minderjarige en/of de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige zou schaden en gezien de houding van de moeder met betrekking tot de erkenning niet valt te verwachten dat zij voorafgaande schriftelijke toestemming zal geven, zal het gerecht het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor de erkenning van de minderjarige toewijzen.
2.4
Ingevolge artikel 1:5 lid 1 Burgerlijk Wetboek van Aruba (BWA) is de geslachtsnaam van een kind die van zijn vader, en anders die van de moeder. Conform het geldende (namen)recht krijgt de minderjarige bij de erkenning dus de geslachtsnaam van de vader.
2.5
Algemeen aanvaard is dat het huidige Arubaanse namenrecht discriminatoir is naar geslacht. De moeder van een kind wordt in het huidige namenrecht achtergesteld bij de vader zonder dat daarvoor voldoende rechtvaardiging is. Deze vorm van vrouwendiscriminatie is verboden in artikel I.1 van de Staatsregeling van Aruba, opgenomen in Hoofdstuk I: Grondrechten. Ingevolge artikel 1.22 van de Staatsregeling van Aruba vinden wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar zou zijn met de bepalingen van hoofdstuk I. Bovendien is er strijd met drie verdragen waarbij Aruba is aangesloten, te weten het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM: artikel 14 jo artikel 8 en artikel 1 Protocol nr. 12), het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR: artikel 26) en het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (Vrouwenverdrag: artikel 16).
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft in een met deze zaak vergelijkbaar geval beslist dat ter gelegenheid van de erkenning door de vader artikel 1:5 lid 1 BWA buiten toepassing dient te blijven en dat het kind de geslachtsnaam van de moeder behoudt (vgl. Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 24 mei 2016, Ghis 76879 – EJ 2296/14 – H 406/15).
2.6
Gelet op het voorgaande, en in aanmerking genomen de omstandigheid dat de geslachtsnaam van het kind niet in geschil is, zal het gerecht bepalen dat ter gelegenheid van de erkenning van de minderjarige door de man artikel 1:5 lid 1 BWA buiten toepassing blijft, en dat het kind de geslachtsnaam van de moeder (Werleman) behoudt.
Gezag
2.7
Het gerecht acht zich in dit stadium onvoldoende voorgelicht om op het verzoek van de man om hem ook met het ouderlijk gezag over de minderjarige te belasten een beslissing te nemen en zal de Voogdijraad verzoeken een onderzoek in te stellen naar de sociale omstandigheden van partijen, ter beantwoording van de vraag of in dit geval het belang van de minderjarige vereist dat alleen de moeder het gezag over haar uitoefent of dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige kunnen uitoefenen.
2.8
De zaak zal worden verwezen naar een hieronder te vermelden zitting voor indiening van het rapport door de Voogdijraad.
Omgangsregeling
2.9
Ter zitting hebben partijen afgesproken om de voorlopige omgangsregeling, zoals ter zitting van 31 oktober 2017 afgesproken, te wijzigen. Het gerecht zal dienovereenkomstig beslissen.
2.1
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.DE BESLISSING

Het gerecht:
verleent de man [de man], bij gebreke van toestemming van de moeder, vervangende toestemming om de minderjarige [de minderjarige], geboren op 11 januari 2017 in Aruba te erkennen, met dien verstande dat ter gelegenheid van de erkenning door de vader artikel 1:5 lid 1 BW buiten toepassing blijft en dat de minderjarige de geslachtsnaam van de moeder (Werleman) behoudt;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag, 2 oktober 2018 om 8:30 uur, voor overlegging van het rapport zijdens de Voogdijraad inzake gezag,
bepaalt de
voorlopige omgangsregelingtussen de man en de minderjarige als volgt:
- elke vrijdag van 15:00 uur tot 19:15 uur, waarbij de opa vaderszijde de minderjarige ophaalt en de peettante de minderjarige bij de opa vaderszijde thuis ophaalt,
- elke zondag, behalve de zondag dat de moeder vrij is, van 10:00 tot 19:00 uur, waarbij de peettante de minderjarige bij de opa vaderszijde thuis afzet en ophaalt,
- in het weekend waarbij de moeder op zondag vrij is, op de zaterdag in plaats van de zondag, van 10:00 tot 19:00 uur, waarbij de vader de minderjarige ophaalt en de peettante de minderjarige ophaalt,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gegeven door mr. E.M.D. Angela, rechter in dit gerecht, ter zitting van 3 juli 2018 in aanwezigheid van de griffier.