ECLI:NL:OGEAA:2018:432

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
A.R. 2638 van 2017/AUA201703286
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid bij tekortkoming in betalingsverplichtingen uit geldleningsovereenkomst

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de naamloze vennootschap RBC Royal Bank (Aruba) N.V. een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], wegens toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van hun betalingsverplichtingen uit een overeenkomst van geldlening. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 27 november 2017 werd ingediend. Gedaagde 1 was niet verschenen, terwijl gedaagde 2 zich persoonlijk heeft verdedigd. Tijdens de zittingen zijn verschillende stukken overgelegd, waaronder een tussenvonnis en producties van RBC.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van geldlening was gesloten tussen de partijen en dat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun verplichtingen. RBC vorderde hoofdelijke veroordeling van beide gedaagden tot betaling van Afl. 29.747,32, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde 2 heeft verweer gevoerd, maar heeft de vordering niet betwist. De rechter oordeelde dat beide gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de schuld, en dat de vordering van RBC toewijsbaar was.

In de uitspraak van 4 juli 2018 heeft de rechter de gedaagden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en kosten. De rechter heeft ook bepaald dat de veroordelingen uitvoerbaar zijn bij voorraad. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de rechter heeft de proceskosten aan de gedaagden opgelegd.

Uitspraak

Vonnis van 4 juli 2018
Behorend bij A.R. 2638 van 2017/AUA201703286.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
RBC ROYAL BANK (ARUBA) N.V.,
te Aruba,
hierna ook te noemen: RBC,
gemachtigde: de advocaat mr. W.G.T.M. Kloes,
tegen:

1.[gedaagde 1],hierna te noemen: [gedaagde 1],

niet verschenen,
2.[gedaagde 2], hierna te noemen: [gedaagde 2],
procederend in persoon,
beiden wonende in Aruba,
GEDAAGDEN.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingediend op 27 november 2017;
- het tegen [gedaagde 1] verleende verstek op de zitting van 31 januari 2018;
- de mondelinge conclusie van antwoord van [gedaagde 2] genomen op de zitting van 28 maart 2018;
- het tussenvonnis van 18 april 2018;
- de overgelegde producties van 18 mei 2018 aan de zijde van RBC;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 31 mei 2018.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Tussen partijen is een overeenkomst van geldlening gesloten.
2.2
Gedaagden zijn tekort geschoten in de nakoming van de uit die overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
RBC vordert – uitvoerbaar bij voorraad – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van Afl. 29.747,32, te vermeerderen met de overeengekomen rente en de buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
RBC grondt de vordering erop dat gedaagden toerekenbaar tekortgeschoten zijn in de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting.
3.3 [
gedaagde 2] voert hiertegen verweer.

4.DE BEOORDELING

4.1
Uit de overgelegde overeenkomst volgt dat [gedaagde 2] samen met [gedaagde 1] de overeenkomst van geldlening is aangegaan. Beide schuldenaren zijn dan ook jegens RBC hoofdelijk aansprakelijk voor het geheel.
4.2 [
gedaagde 2] heeft de vordering van RBC niet betwist. Zij heeft echter gesteld dat zij het bedrag niet weet, nu zij alleen de overeenkomst heeft ondertekend. Bovendien wijst zij op haar slechte financiële positie, die het onmogelijk maakt om de door RBC verzochte voldoening aan de overeenkomst na te komen.
4.3 [
gedaagde 2] heeft juistheid van de nadere uitleg van RBC ter zitting niet bestreden. Nu de inhoud niet wordt weersproken en voldoende aannemelijk is dat RBC buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, is de vordering toewijsbaar.
4.4
Als de in het ongelijk te stellen partij zullen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (deels hoofdelijk) worden veroordeeld om de proceskosten van RBC te vergoeden.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk - des dat hetgeen de één heeft betaald ook de ander ten belope van die betaling bevrijdt - om aan RBC te betalen Afl. 29.747,32, te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 18% jaarlijks gerekend vanaf 6 november 2017 de dag waarop volledig zal zijn betaald en tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van Afl. 1.500,;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van RBC worden begroot op Afl. 750, aan griffierecht (hoofdelijk), Afl. 187,95 aan explootkosten voor [gedaagde 1] en Afl. 198,27 aan explootkosten voor [gedaagde 2] en Afl. 2.500, aan salaris van de gemachtigde (hoofdelijk);
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 4 juli 2018 in aanwezigheid van de griffier.