ECLI:NL:OGEAA:2018:433

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
BB-2688/AUA201703379
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake schuldbekentenis en afbetalingsregeling tussen eiser en gedaagde

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, gaat het om een geschil tussen eiser en gedaagde over een schuldbekentenis en een afbetalingsregeling. Eiser, wonende in Nederland, heeft gedaagde, die in Aruba woont, aangesproken op een bedrag van USD 4.157,00 dat hij aan hem zou moeten terugbetalen. Dit bedrag is het resultaat van diverse bedragen die eiser aan gedaagde heeft voorgeschoten tijdens diens verblijf in Nederland. Gedaagde heeft op 30 augustus 2016 een schuldbekentenis ondertekend waarin hij erkent Afl. 8.663,46 verschuldigd te zijn aan eiser, met een afbetalingsregeling van Afl. 50,00 per maand. Echter, gedaagde heeft slechts Afl. 350,00 afgelost.

Gedaagde heeft het verstekvonnis dat eerder is gewezen, vernietigd en stelt dat het toegewezen bedrag niet correct is. Hij betwist dat hij het volledige bedrag van USD 4.157,00 heeft geleend en stelt dat hij slechts USD 1.814,00 heeft geleend. Eiser voert verweer en stelt dat er geen overeenstemming is over de terugbetaling van het gevorderde bedrag. De rechter oordeelt dat de schuldbekentenis geen dwingende bewijskracht heeft, omdat deze niet met de hand is geschreven en niet voldoet aan de vereisten van de wet.

Uiteindelijk oordeelt de rechter dat het verstekvonnis ten dele wordt vernietigd en gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van USD 1.814,00 aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente. De buitengerechtelijke kosten worden toegewezen conform het liquidatietarief. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien beide partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

Vonnis van 4 juli 2018
Behorend bij BB-2688/AUA201703379
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiser]
wonende te Nederland,
domicilie kiezende ten kantore van gerechtsdeurwaarder [deurwaarder] te Aruba,
eisende partij, gedaagde in verzet, hierna ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: de heer [deurwaarder], gedefungeerd op 26 februari 2018
tegen
[gedaagde]
wonende te Aruba,
gedaagde partij, eisende partij in verzet, hierna te noemen [gedaagde],
procederend in persoon

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het door rechter te Aruba op 1 september 2017 tussen [eiser], en [gedaagde] gewezen gerechtelijk bevel van betaling met nummer BB no. 1144 van 2017/AUA201701012;
- de verzetdagvaarding d.d. 5 december 2017;
- de conclusie van antwoord in verzet
- de conclusie van repliek in verzet;
- de conclusie van dupliek in verzet.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Bij e-mail van 3 mei 2013 bericht [eiser] [gedaagde] dat zij een bedrag van
USD 4.157,00 van hem terug wenst te ontvangen. Dit bedrag is de optelsom van diverse bedragen die zij aan [gedaagde] heeft voorgeschoten, toen hij in Nederland verbleef en een tijd bij haar op een kamer woonde.
2.2
Bij e-mails van 3 en 17 juni 2013 maakt [eiser] wederom aanspraak op terug betaling van USD 4.157,00.
2.3
Op 30 augustus 2016 heeft [gedaagde] een schuldbekentenis met afbetalingsregeling ondertekend. Hierin erkent [gedaagde] een bedrag ad Afl. 8.663,46 verschuldigd te zijn aan [eiser] en dit bedrag ingaande 1 oktober 2016 te zullen aflossen met een bedrag van Afl. 50,00 per maand. Onder de schuldbekentenis is vermeld:
‘Aldus na voorlezing uit geheel vrije wil zonder enig voorbehoud aanvaard, goedgeschreven en getekend te Oranjestad, Aruba op heden.’
2.4 [
gedaagde] heeft in totaal Afl. 350,00 afgelost.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
gedaagde] vordert het bij verstek gewezen gerechtelijk bevel tot betaling te vernietigen en de vordering van [eiser] alsnog af te wijzen.
Hij stelt dat het bedrag dat is toegewezen niet correct is en dat hij de schuldbekentenis bij een onjuiste voorstelling van zaken heeft ondertekend. Het bedrag dat [gedaagde] geleend heeft is USD 1.814,00. Hierop dient in mindering te worden gebracht een bedrag ad
Afl. 350,00, dat hij reeds aan de deurwaarder heeft voldaan.
3.2 [
eiser] voert verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Voorop wordt gesteld dat de onderhavige schuldbekentenis aangemerkt dient te worden als een onderhandse akte. Ingevolge het bepaalde in artikel 136 lid 2 Wetboek van Rechtsvordering levert een onderhandse of authentieke akte ten aanzien van de verklaring van één partij omtrent hetgeen in de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring, tenzij dit zou kunnen leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat.
4.2
In artikel 137 lid 1 Wetboek van Rechtsvordering is bepaald dat op een onderhandse akte waarin verbintenissen van slechts één persoon zijn vastgelegd is, voor zo ver die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, artikel 136 lid 2 Wetboek van rechtsvordering niet van toepassing, tenzij deze partij de akte geheel met de hand heeft geschreven of heeft voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt.
4.3
Nu de onderhavige schuldbekentenis niet met de hand is geschreven noch door [gedaagde] is voorzien van een goedkeuring van het met de hand geschreven verschuldigde bedrag, heeft deze schuldbekentenis geen dwingende bewijskracht.
4.4 [
gedaagde] betwist uitdrukkelijk dat er sprake is van een geldlening ten bedrage van
$ 4.157,00. Wel erkent hij dat hij geld heeft geleend ten bedrage van $ 1.814,00.
4.5 [
eiser] stelt dat zij gedurende de periode dat [gedaagde] bij haar inwoonde, diverse artikelen voor hem en/of zijn familie heeft betaald omdat [gedaagde] geen geld had. Nu – zoals reeds overwogen - de overgelegde schuldbekentenis geen dwingende bewijskracht toekomt, dient vastgesteld te worden of tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen voor het totale bedrag dat [eiser] vordert, dan wel dat tussen partijen, elke keer wanneer [eiser] voor [gedaagde] iets betaalde, ter zake van dit specifieke bedrag, een separate overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen.
4.6
Hoewel uit de overgelegde correspondentie voldoende volgt dat [gedaagde] zich steeds bereid toonde om iets terug te betalen, volgt hieruit niet dat partijen op enig moment overeenstemming hadden over de terugbetaling door [gedaagde] van het thans gevorderde bedrag en de wijze van aflossing. Uit de overgelegde stukken volgt niet dat tussen partijen overeenstemming bestaat over de terugbetaling van het door [eiser] gevorderde bedrag. Nu een concrete overeenkomst tussen partijen ontbreekt, houdt het gerecht het erop dat [eiser], gedurende de tijd dat [gedaagde] bij haar inwoonde cq in Nederland verbleef, op grond van een morele verplichting [gedaagde] financieel en anderszins ondersteunde. Dit heeft tot gevolg dat de vordering, uitgezonderd het deel dat [gedaagde] erkent verschuldigd te zijn, een rechtsgrond ontbeert en om deze reden wordt afgewezen.
4.7
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande ten dele worden vernietigd, voor zover daarin [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van Afl. 7.204,41, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2016. [gedaagde] zal daarentegen worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] het bedrag ad $ 1.814,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2017 (de dag waarop het onderhavige verzoekschrift is ingediend) tot de dag der voldoening.
4.8
De buitengerechtelijke kosten worden toegewezen conform het liquidatietarief ad
Afl. 375,00.
4.9
Nu partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld, worden de proceskosten, waaronder die van het verzet, gecompenseerd.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
vernietigt het door dit gerecht op 13 september 2017 onder rolnummer BB no. 144 van 2017/AUA201701012 gewezen verstekvonnis, voor zover [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van Afl. 7.204,41, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten ad Afl. 750,00 en proceskosten ad Afl. 550,00
en opnieuw beslissend
5.2
veroordeelt [gedaagde] te betalen aan [eiser] een bedrag ad $ 1.814,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2017 tot de dag der voldoening alsmede tot betaling van een bedrag ad Afl. 375,00 wegens buitengerechtelijke kosten;
5.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.