In deze zaak, die op 13 juli 2018 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, diende eiseres een kort geding in tegen gedaagde met betrekking tot de eigendom van een auto, een Infinity model M37. Eiseres, die gebruik maakte van de auto na de beëindiging van haar relatie met gedaagde, vorderde de opheffing van een conservatoir derdenbeslag dat gedaagde op de auto had gelegd. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 21 juni 2018 werd ingediend, gevolgd door producties van gedaagde en een mondelinge behandeling op 29 juni 2018.
De rechter moest beoordelen of eiseres voldoende bewijs kon leveren dat zij de eigenaar van de auto was. Eiseres overhandigde documenten zoals registratie van motorrijtuigbelasting en een verzekeringsbewijs, maar gedaagde voerde aan dat hij de auto had gekocht en presenteerde ook bewijsstukken ter ondersteuning van zijn claim. De rechter concludeerde dat geen van de overgelegde documenten overtuigend bewijs van eigendom opleverde en dat het niet eenvoudig vast te stellen was wie de rechthebbende op de auto was. Aangezien de partijen elkaars stellingen betwistten, kon de rechter geen definitieve uitspraak doen over de eigendom in het kort geding.
Uiteindelijk wees de rechter de vordering van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten van gedaagde, die tot dat moment waren begroot op Afl. 1.500,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis benadrukt de complexiteit van eigendomsgeschillen in kort gedingprocedures, vooral wanneer bewijslevering niet mogelijk is.