ECLI:NL:OGEAA:2018:461

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
K.G. no. AUA201801377
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over arbeidsovereenkomst en loonvordering na bedrijfsongeval

In deze zaak, die op 18 juli 2018 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. P.G. Dowers-Alders, en de gedaagde, B.J. JARA CONTRACTOR N.V., vertegenwoordigd door mr. G. de Hoog. De eiser, die in Aruba woont, heeft een vordering ingesteld tegen Jara, waarin hij zijn loon eist dat hij vanaf 17 november 2017 tot aan de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst verschuldigd is. De eiser stelt dat hij op 8 augustus 2017 betrokken was bij een bedrijfsongeval terwijl hij werkzaam was voor Jara, en dat hij als gevolg daarvan letsel heeft opgelopen. Jara betwist de arbeidsovereenkomst en stelt dat de eiser als freelancer voor Caribbean Beton heeft gewerkt.

Tijdens de zitting op 7 juni 2018 zijn beide partijen verschenen, en hebben zij hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnota's. De eiser heeft zijn vordering onder c. ingetrokken. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de eiser niet in staat is om de kosten van de procedure te dragen en verleent hem verlof tot kosteloos procederen. Het Gerecht oordeelt dat er voldoende bewijs is dat Jara de werkgever van de eiser was ten tijde van het ongeval, en dat de eiser recht heeft op zijn loon. De vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding wordt afgewezen, omdat de eiser dit niet voldoende heeft onderbouwd.

Het Gerecht heeft Jara veroordeeld om aan de eiser zijn loon te betalen, vermeerderd met een wettelijke verhoging en wettelijke rente. Jara is ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

Vonnis van 18 juli 2018
Behorend bij K.G. no. AUA201801377
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in kort geding van:
[Eiser],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [Eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. P.G. Dowers-Alders,
tegen:
de naamloze vennootschap
B.J. JARA CONTRACTOR N.V., h.o.d.n. B.J. Jara Contractor,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: Jara,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak ter openbare terechtzitting van donderdag 7 juni 2018.
1.2 [
Eiser] is ter zitting verschenen samen met zijn gemachtigde. Jara is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door dhr. [directeur] en mw. [administratief medewerker] (directeur respectievelijk administratief medewerker van/bij Jara). Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd - beiden mede aan de hand van door hen overgelegde pleitnota’s, die van Jara voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. [Eiser] heeft ter zitting zijn vordering onder c. van het in het verzoekschrift omschreven petitum ingetrokken.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Op 8 augustus 2017 is [Eiser] tijdens het verplaatsen/lossen van grote cementzakken op het bedrijfsterrein van de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SPP Caribbean Beton Industrie (hierna: Caribbean Beton) een ongeval overkomen. Als gevolg van dat ongeval (hierna: het bedrijfsongeval) heeft [Eiser] letsel opgelopen waarvoor hij is geopereerd.
2.3
De door [Eiser] overgelegde verklaring van orthopaedisch chirurg dr. D.S. Kuiken van 12 april 2018 vermeldt met betrekking tot [Eiser] onder meer:

(…).
Patiënt is op 30-8-17 aan zijn rechter knie geopereerd na een bedrijfsongeval waarbij hij (…) op een cementzak is gaan staan die vervolgens scheurde en hij zijn rechter knie heeft geblesseerd. Dit resulteerde in een scheur van zijn mediale collaterale band, mediale en laterale meniscus en de voorste kruisband (unhappy traid). Tijdens de operatie werd de mediale collaterale band en de mediale meniscus gehecht en een partiële resectie uitgevoerd van de laterale meniscuslaesie en de kruisband genettoyeerd.
Het postoperatieve herstel verloopt langzaam, patiënt heeft reeds lange tijd fysiotherapie en is tot heden afhankelijk van zijn kniebrace. Door de resterende klachten kan hij zijn werkzaamheden niet hervatten en gezien de uitgebreidheid van het letsel, in combinatie met zijn zwaarlijvigheid, is het onwaarschijnlijk dat hij de werkzaamheden op een truck kan hervatten. Met name het in- en uitstappen zal hierbij een probleem gaan opleveren.”
(…).”.
2.4
Naar aanleiding van het bedrijfsongeval is een rapport opgemaakt door de Dienst voor Technische Inspecties (hierna: het rapport). Dat bedrijfsongevallenrapport, waarin valt te lezen dat [Eiser] in dienst is getreden van en werkzaam is bij Jara, vermeldt onder meer:
“(…).
Op dinsdagmiddag 8 augustus 2017, tussen 15:30 en 15:45 uur was de heer [Eiser] (…) werkzaam bij de Jara Construction en op proeftijd bij (…) Caribbean Beton (…) bij een bedrijfsongeval betrokken. Op deze dag werden grote en zware zakken cement op open opleggers getransporteerd van de haven van Barcadera naar het bedrijf (…) Caribbean Beton (…) te Seroe Cristal. Ter plaatse werden de zakken cement middels een backhoe en een excavator van de oplegger omhoog gehesen en vervolgens op de grond geplaatst.
(…) [Eiser] (…) klom op de oplegger en op de zakken cement om deze een voor een aan de backhoe of de excavator aan te haken. Bij het lossen bleef (…) [Eiser] (…) op een andere zak staan en verloor op een gegeven moment zijn evenwicht en viel eerst op de laadvloer van de oplegger en daarna op de grond.
(…) [Eiser] liep kneuzingen op aan zijn ledematen een kapwond aan zijn hoofd. Getroffene werd met een ambulance vervoerd naar het ziekenhuis alwaar hij werd behandeld en mocht daarna naar huis.
(…).”.
2.5
Het door [Eiser] overgelegde door de Directie Arbeid en Onderzoek opgemaakte arbeidsgeschillenrapport (hierna: het DAO-rapport), waarin Jara wordt aangemerkt als werkgever van [Eiser] en waarin met “
de directeur” wordt bedoeld de directeur van Jara, vermeldt onder meer:

(…).
De werknemer verklaarde dat hij op 21 juli 2017 in dienst in getreden, iedere dag 8 uren of meer werkte, maar niet verzekerd werd bij de SVb. De werknemer verklaarde dat hij ook geen loonstrook kreeg, maar direct werd betaald door (…) Jara (…) terwijl hij voor Carribean Beton als truck driver werkte.
De betrokken ambtenaar heeft met de directeur (…) gesproken en hij vertelde dat (…) [Eiser] (…) een bedrijfsongeval heeft gekregen en dat hij zijn loon heeft betaald tot en met eind november 2017.
(…).
De werkgever verklaarde dat hij de werknemer niet heeft ingeschreven bij de SVb doordat hij de werknemer met werk heeft geholpen uit de goedheid van zijn hard.
(…).”.
2.6
Het door Jara overgelegde en door haar ingevulde voor de belastingdienst bestemde formulier geheten “
OPGAAF DERDE niet in dienstbetrekking Jaar 2017” vermeldt een negental door Jara aan [Eiser] verrichte betalingen van de in dat formulier vermelde bedragen, in totaal ad Afl. 11.158,--.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Naast verlof tot kosteloos procederen vordert [Eiser] dat het Gerecht - zo het begrijpt - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. Jara veroordeelt om aan [Eiser] te betalen zijn loon gerekend vanaf 17 november 2017 totdat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging en vanaf 8 mei 2018 tevens met wettelijke rente;
b. Jara veroordeelt om aan [Eiser] te betalen Afl. 30.000,-- bij wijze van voorschot op schadevergoeding;
c. “
zodanige verdere of andere beslissingen te nemen om tot een doeltreffende beslechting van het geschil ten deze te komen” die het Gerecht juist voorkomen;
d. Jara veroordeelt in de proceskosten.
3.2
Jara voert verweer en concludeert dat [Eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte, althans tot afwijzing daarvan, kosten rechtens.
3.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Uit het door [Eiser] overgelegde door de daartoe bevoegde instantie afgegeven bewijs van onvermogen blijkt dat [Eiser] niet in staat is om de kosten van deze procedure te dragen. Aan [Eiser] zal daarom verlof worden verleend tot kosteloos procederen.
4.2
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [Eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van Jara wordt daarom verworpen.
4.3
Het spoedeisend belang van [Eiser] bij zijn vordering onder a. volgt uit de aard van die vordering en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
4.4
De centraal in dit geschil te beantwoorden vraag is of Jara voor en ten tijde van het bedrijfsongeval al dan niet de werkgever was van [Eiser]. Anders dan [Eiser] stelt Jara dat dit niet het geval is. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.5
In het hiervoor onder 2.4 aangehaalde bedrijfsongevallenrapport staat onder meer vermeld dat [Eiser] in dienst is getreden van en werkzaam is bij Jara. Ook in het hiervoor onder 2.5 vermelde DAO-rapport wordt Jara aangemerkt als de werkgever van [Eiser], terwijl volgens dat rapport Jara ten overstaan van de ambtenaar van de DAO heeft verklaard dat na het bedrijfsongeval Jara het loon van [Eiser] heeft doorbetaald tot en met eind november 2017. Vooropgesteld heeft te gelden dat het Gerecht geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van (de inhoud van) voormelde rapporten.
4.6
In het licht van de hiervoor onder 4.5 vermelde feitelijkheden stelt [Eiser] dat hij per juli 2017 als vrachtwagenchauffeur in loondienst is getreden van Jara tegen een salaris van Afl. 16,00 per uur en dat hij in opdracht van Jara werkzaamheden moest verrichten bij Caribbean Beton, terwijl Jara stelt dat [Eiser] als freelancer in opdracht van Caribbean Beton zijn werkzaamheden heeft verricht en dat Jara er voor heeft gezorgd (en niet meer dan dat) dat Caribbean Beton en [Eiser] met elkaar in contact zijn gekomen.
4.7
Vast staat in voormeld verband in elk geval dat [Eiser] vanaf 21 juli 2017 tot aan het bedrijfsongeval op 8 augustus 2017 als vrachtwagenchauffeur werkzaamheden heeft verricht voor Caribbean Beton, en dat hij voor die werkzaamheden en ook na het bedrijfsongeval (zonder het verrichten van werkzaamheden) tot en met 15 november 2017 telkens naar tijdruimte is betaald door Jara, die zelf bij de DAO heeft verklaard dat sprake is van loon. Het is ook Jara die aan de Belastingdienst heeft verklaard dat zij (en dus niet Caribbean Beton) [Eiser] heeft betaald over de periode van 21 juli tot en met 15 november 2017.
4.8
Al het vorenstaande in samenhang met de omstandigheid dat gesteld noch is gebleken dat Jara ten overstaan van de ambtenaar die het DAO-rapport heeft opgesteld heeft verklaard dat zij niet de werkgever is van [Eiser] en niet begrijpt waarom zij met betrekking tot [Eiser] gehoord moet worden - hetgeen naar het oordeel van het Gerecht toch dik op de weg van Jara had gelegen als het zo zou zijn dat [Eiser] als freelancer in opdracht van Carribean Beton werkzaam was - brengt naar het voorshandse oordeel van het Gerecht met zich dat in een bodemprocedure te verwachten valt dat het rechterlijk vermoeden wordt aangenomen dat [Eiser] krachtens een daartoe met Jara mondeling gesloten arbeidsovereenkomst werkzaam was en dat hij uit dien hoofde in opdracht van Jara werkzaamheden moest uitvoeren bij Caribbean Beton. Naar verdere verwachting zal Jara vervolgens (zo zij dat heeft aangeboden) door de bodemrechter in de gelegenheid worden gesteld om dat vermoeden te ontzenuwen door middel van tegenbewijslevering. Dat tegenbewijs volgt naar het voorlopig oordeel van het Gerecht in elk geval niet uit de omstandigheid dat Jara de betalingen aan [Eiser] bij de belastingdienst heeft opgegeven als zijnde betalingen aan een derde niet zijnde in dienstbetrekking, en evenmin volgt dat bewijs uit de omstandigheid dat Jara [Eiser] nooit heeft aangemeld bij de SVb. Gesteld noch is gebleken immers in dit verband dat [Eiser] voor en ten tijde van het bedrijfsongeval op de hoogte was van dit één en ander.
4.9
De hiervoor geschetste stand van zaken brengt mee de onder a. door [Eiser] verzochte voorziening zal worden toegewezen als na te melden. De wettelijke verhoging over achterstallig loon zal ambts- en billijkheidshalve gematigd worden vastgesteld op telkens maximaal 15%.
4.1
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van Jara bij afwijzing van de loonvordering van [Eiser] ten opzichte van de belangen van [Eiser] bij toewijzing daarvan.
4.11
De vordering onder b. zal worden afgewezen, reeds omdat het [Eiser] in het licht van zijn toe te wijzen loonvordering naar het oordeel van het Gerecht geen spoedeisend belang heeft bij die vordering. Daar komt bij dat [Eiser] zijn impliciete stelling, dat hij schade heeft geleden als gevolg van het bedrijfsongeval, niet verificatoir heeft onderbouwd.
4.12
Jara zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [Eiser], tot aan deze uitspraak begroot op (450,-- + 200,79 =) Afl. 650,79 aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) verschotten pro deo en Afl. 1.500,-- aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde pro deo.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-veroordeelt Jara om aan [Eiser] te betalen zijn loon gerekend vanaf 17 november 2017 totdat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de gematigd vastgestelde wettelijke verhoging van telkens maximaal 15% en gerekend vanaf 8 mei 2018 met wettelijke rente over het tot dan opeisbaar geworden loon en na die datum met wettelijke rente telkens gerekend vanaf de datum der opeisbaarheid van het loon;
-veroordeelt Jara in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [Eiser], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 650,79 aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) verschotten pro deo en Afl. 1.500,-- aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde pro deo;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-verleent verlof aan [Eiser] tot kosteloos procederen;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op woensdag 18 juli 2018.