ECLI:NL:OGEAA:2018:48

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
A.R. nr. 2864 van 2015 / AUA 201500240
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding met betrekking tot inboedel, woning en financiële verplichtingen

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een geschil tussen [A] en [B] over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na hun echtscheiding. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 18 oktober 2017, waarna een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 10 november 2017 en 1 december 2017. Tijdens deze zittingen hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en nadere producties overgelegd. Het Gerecht heeft in het vonnis van 24 januari 2018 de eerdere beslissingen heroverwogen en enkele aanpassingen doorgevoerd. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de inboedel van de woning, die eerder aan [A] was toegewezen, nu aan [B] wordt toebedeeld, omdat [A] niet heeft aangetoond dat de inboedel een significante waarde heeft. Daarnaast is bepaald dat de woning moet worden verkocht en dat de netto-opbrengst, verminderd met de hypothecaire schuld, gelijkelijk tussen beide partijen moet worden verdeeld. Het Gerecht heeft ook financiële verplichtingen vastgesteld, waaronder de verdeling van pensioenrechten en de betaling van grondbelasting. Tot slot is aan [A] verlof verleend tot kosteloos procederen, omdat zij niet in staat is de proceskosten te dragen.

Uitspraak

Vonnis van 24 januari 2018
Behorend bij A.R. nr. 2864 van 2015 / AUA 201500240
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[A],
wonende in Aruba,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna ook te noemen: [A],
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith,
tegen:
[B],
wonende in Aruba,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna ook te noemen: [B],
gemachtigde: de advocaat mr. A.J. Swaen.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 18 oktober 2017 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De bij dat vonnis gelaste comparitie van partijen is gehouden op 10 november 2017 en is voortgezet op 1 december 2017. Partijen zijn toen telkens ter zitting verschenen samen met hun respectieve gemachtigden. Partijen hebben telkens het woord gevoerd, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. Ten behoeve van de laatst gehouden comparitie hebben partijen nadere producties overgelegd.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1.1
Het Gerecht volhardt in zijn in het tussenvonnis neergelegde overwegingen en beslissingen, behoudens wat betreft het volgende.
2.1.2
De eerste zin van rechtsoverweging 3.5 van het tussenvonnis stemt volgens partijen niet overeen met de materiele werkelijkheid. Volgens partijen is het zo dat zij vanaf de datum echtscheiding samen in de woning zijn blijven wonen tot eind 2015, en dat [A] sindsdien elders is gaan wonen terwijl [B] samen met een hulpbehoevende nicht van [A] in de woning is blijven wonen. In dat verband komt het Gerecht terug van zijn beslissing om de inboedel van de woning toe te delen aan [A]. Die inboedel wordt thans toebedeeld aan [B]. [A] stelt dat die inboedel een zekere waarde heeft, terwijl volgens [B] de waarde daarvan nagenoeg verwaarloosbaar is. In het licht van dat verweer had het op de weg van [A] gelegen om te stellen hoeveel de inboedel volgens haar waard is. Het nalaten daarvan komt voor haar rekening en risico, en brengt met zich dat het Gerecht [B] volgt in zijn standpunt dat bedoelde waarde verwaarloosbaar is. In het licht daarvan brengt de toebedeling van de inboedel aan [B] met zich dat dat hij niets verschuldigd is aan [A]. Het Gerecht zal thans aldus bepalen.
2.1.3
Verder noopt vorenstaande er toe dat de derde en vierde volzin van rechtsoverweging 3.10 van het tussenvonnis komen te vervallen en worden herschreven als na te melden. [A] is over de periode van 3 mei 2012 tot en met december 2015 (in welke periode zij samen met [B] en voornoemde nicht in de woning woonde) de helft van hetgeen [B] in die periode heeft afgelost van de hypothecaire schuld verschuldigd aan [B], alsmede de helft van de over die periode door [B] betaalde grondbelasting en erfpachtcanon. Over de periode van na december 2015 is [B] geen vergoeding verschuldigd aan [A] voor het gebruik van de woning. Daar komt tegenover te staan dat [A] over de periode van na december 2015 niets verschuldigd is aan [B] ter zake van door hem betaalde hypotheekaflossingen. Gelet op de omstandigheid dat vanaf januari 2016 ook de nicht van [A] in de woning is blijven wonen is het naar het oordeel van het Gerecht billijk dat [A] de helft van de door [B] vanaf januari 2016 betaalde grondbelasting en erfpachtcanon verschuldigd is aan [B].
2.1.4
Op verzoek van partijen wordt met de “
Gerekend” beginnende zin uit rechtsoverweging 3.10 van het tussenvonnis vervangen door het volgende: “Over de periode gerekend vanaf 3 mei 2012 is [B] telkens de helft van het aan hem uitgekeerde en/ of het nog aan hem uit te keren maandelijkse bedrag aan pensioen (voor zover opgebouwd gedurende het huwelijk) verschuldigd aan [A], terwijl [A] over de periode gerekend vanaf 3 mei 2012 telkens de helft van het aan haar uitgekeerde en/of het nog aan haar nog uit te keren maandelijkse bedrag aan pensioen (voor zover opgebouwd gedurende het huwelijk) verschuldigd is aan [B].
2.2
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.7 van het tussenvonnis wordt het volgende verder overwogen. Niet in geschil is tussen partijen dat het saldo van de persoonlijke lening op 2 mei 2012 Afl. 4.244,18 bedroeg, en dat [B] nadien niets heeft afgelost van die schuld. Aldus brengt de toedeling aan [A] van die schuld mee dat [B] ten titel van (schuld)overbedeling zal worden veroordeeld om aan [A] te betalen (4.244,18 : 2 =) Afl. 2.122,09.
2.3
Ter zake van de woning wordt onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.8 van het tussenvonnis het volgende verder overwogen. Zoals reeds eerder overwogen moet de woning worden verkocht, teneinde de netto verkoopopbrengst verminderd met de hypothecaire schuld bij helfte te kunnen verdelen tussen partijen. De bodemprijs waartegen de woning moet worden verkocht - zo die prijs door een derde wordt geboden - wordt vastgesteld op Afl. 219.500,--. De periode waarin de woning met inzet van makelaardij Aruba Living Today onderhands te koop wordt aangeboden is door partijen gesteld op 6 maanden. Het Gerecht zal hen daarin volgen. Na ommekomst van die periode is ieder der partijen bevoegd om de woning zonder toestemming van de ander in het openbaar te laten verkopen (findishi). Aldus zal worden bepaald.
2.4
Al het vorenstaande in samenhang en verbinding met het tussenvonnis leidt tot de in het dictum vermelde slotsom.
2.5
In de aard van de procedure in conventie en die van in reconventie ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
2.6
Uit het daartoe overgelegde bevoegdelijk afgegeven bewijs van onvermogen blijkt dat [A] niet in staat is de kosten van deze procedures te dragen. Aan haar zal daarom verlof worden verleend tot kosteloos procederen.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
in conventie en in reconventie
3.1
deelt toe aan [A] de in het tussenvonnis onder 3.3 vermelde auto, en veroordeelt [A] om ten titel van overbedeling te betalen aan [B]
Afl. 4.000,--;
3.2
deelt toe aan [A] de in het tussenvonnis onder 3.4 bedoelde schuld bij SETAR, en veroordeelt [B] om ten titel van (schuld)overbedeling te betalen aan [A] Afl. 1.153,17;
3.3
deelt toe aan [A] de in het tussenvonnis onder 3.7 bedoelde persoonlijke lening, en veroordeelt [B] om ten titel van (schuld)overbedeling te betalen aan [A] Afl. 2.122,09;
3.4
deelt toe aan [B] de zich in de woning bevindende inboedel, en bepaalt dat [B] dienaangaande niets verschuldigd is aan [A];
3.5
bepaalt dat reeds uitgekeerde of nog uit te keren belastingrestituties over de jaren 2009 tot en met 2012 bij helfte moeten worden verdeeld tussen partijen;
3.6
bepaalt dat [B] over de periode gerekend vanaf 3 mei 2012 telkens de helft van het aan hem uitgekeerde en/ of het nog aan hem uit te keren maandelijkse bedrag aan pensioen (voor zover opgebouwd gedurende het huwelijk) verschuldigd is aan [A], en veroordeelt [B] tot betaling van die bedragen aan [A];
3.7
bepaalt dat [A] over de periode gerekend vanaf 3 mei 2012 telkens de helft van het aan haar uitgekeerde en/ of het nog aan haar uit te keren maandelijkse bedrag aan pensioen (voor zover opgebouwd gedurende het huwelijk) verschuldigd is aan [B], en veroordeelt [A] tot betaling van die bedragen aan [B];
3.8
bepaalt dat de In Aruba te [adres] gelegen woning moet worden verkocht, en dat de netto opbrengst daarvan verminderd met de hypothecaire restschuld ten tijde van de verkoop van de woning bij helfte moet worden verdeeld tussen partijen;
3.9
bepaalt de periode waarbinnen voormelde woning door partijen met inzet van makelaardij Aruba Living Today onderhands kan worden verkocht op 6 maanden, gerekend vanaf de dag van uitspraak van dit vonnis;
3.1
bepaalt de bodemprijs waarvoor voormelde woning moet worden verkocht - zo die prijs door een derde wordt geboden - op Afl. 219.500,--;
3.11
veroordeelt [A] om ten titel van verrekening te betalen aan [B] de helft van hetgeen [B] gerekend vanaf 3 mei 2012 tot en met december 2015 heeft afgelost van de op de woning drukkende hypothecaire schuld, en bepaalt dat betaling op dit punt dient plaats te vinden door middel van verrekening met het aan [A] uit te keren bedrag uit de verkoop van de woning conform het hiervoor onder 3.8 bepaalde;
3.12
veroordeelt [A] om ten titel van verrekening te betalen aan [B] de helft van hetgeen [B] gerekend vanaf 3 mei 2012 met betrekking tot de woning heeft betaald aan grondbelasting en aan erfpachtcanon, en bepaalt dat betaling op dit punt eveneens dient plaats te vinden door middel van verrekening met het aan [A] uit te keren bedrag uit de verkoop van de woning conform het hiervoor onder 3.8 bepaalde;
3.13.1
bepaalt dat [B] over de periode gerekend vanaf januari 2016 geen vergoeding voor het gebruik van voormelde woning verschuldigd is aan [A], onder de voorwaarde dat [B] gerekend van januari 2016 tot aan de verkoop van de woning telkens de maandelijkse hypotheeklasten betaalt;
3.13.2
bepaalt dat [B] over de periode gerekend vanaf januari 2016 een vergoeding voor het gebruik van voormelde woning verschuldigd is aan [A] voor iedere maand dat hij gerekend vanaf januari 2016 de woning bewoont zonder betaling van de maandelijkse hypotheeklasten, en bepaalt in dat geval die maandelijkse vergoeding op de helft van hetgeen [B] had moeten betalen aan maandelijkse hypotheeklast;
3.14
verklaart dit vonnis waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
3.15
compenseert de kosten van deze procedures tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
3.16
verleent aan [A] verlof tot kosteloos procederen;
3.17
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 24 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.