ECLI:NL:OGEAA:2018:49

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
A.R. no. 2033 van 2015/AUA201500270
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake contractuele rente en vrijwaringsincident tussen ISLAND FINANCE ARUBA N.V. en [A] c.s.

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, gaat het om een geschil tussen de naamloze vennootschap ISLAND FINANCE ARUBA N.V. (hierna: IFA) en de partijen [A] en [B]. De procedure betreft een hoofdzaak, een vrijwaringsincident en een vrijwaringszaak. De hoofdzaak draait om de vordering van IFA op [A] en [B] ter zake van een lening van Afl. 6.500,--, waarbij IFA een rentepercentage van 28% had geëist, wat door het Gerecht als ontoelaatbaar werd beoordeeld. Het Gerecht heeft de primaire vordering van IFA afgewezen en de subsidiaire vordering, gebaseerd op een rentepercentage van 18%, toegewezen, maar met de opmerking dat de berekening van IFA niet correct was, omdat rente jaarlijks dient te worden samengesteld.

In het vrijwaringsincident heeft [B] IFA aangeklaagd, en het Gerecht heeft geoordeeld dat [A] hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling aan IFA. Het Gerecht heeft ook de kosten van de procedure aan [A] en [B] opgelegd, omdat zij grotendeels in het ongelijk zijn gesteld. De uitspraak bevat ook overwegingen over de richtlijnen van de Centrale Bank van Aruba met betrekking tot consumentenkredieten en de toelaatbare rentepercentages. Het vonnis is uitgesproken op 24 januari 2018 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is openbaar gemaakt in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 24 januari 2018
Behorend bij A.R. no. 2033 van 2015/AUA201500270
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de hoofdzaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: IFA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
1.
[A],
hierna ook te noemen: [A],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
en:
2.
[B],
hierna ook te noemen: [B],
thans procederend in persoon,
beiden wonende in Aruba,
hierna gezamenlijk ook te noemen: [A] c.s.,
en in het vrijwaringsincident van:
[B],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [B],
thans procederende in persoon,
tegen:
[A],
wonende in Aruba,
hierna ook te noemen: [A],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
en:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
hierna ook te noemen: IFA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
verweerders in het incident,
en in de vrijwaringszaak van:
[B],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [B],
thans procederend in persoon,
tegen:
[A],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [A],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd.

1.DE PROCEDURE

in de hoofdzaak, in het vrijwaringsincident en in de vrijwaringszaak

1.1
Het verloop van de procedure tot 26 april 2017 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
in de hoofdzaak
-de door IFA genomen akte houdende uitlatingen, met producties;
-de door [B] genomen contra-akte;
-de op 22 november 2017 tegen [A] verleende akte van niet dienen van een contra-akte.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

in de hoofdzaak

2.1
Het Gerecht volhardt in zijn in voormeld tussenvonnis neergelegde overwegingen en beslissingen, en ziet geen aanleiding of grond om terug te komen van in dat vonnis onder 2.5 neergelegde voorshandse oordeel. De in haar laatstelijk genomen akte omschreven primaire vordering van IFA, die is gegrond op een ontoelaatbaar geoordeelde rente van 28%, zal daarom worden afgewezen.
2.2
De thans door IFA ingestelde eveneens in voormelde akte omschreven subsidiaire vordering, waarvan IFA stelt dat die is gegrond op een rentepercentage van 18% jaarlijks, is zonder heldere uitleg - die ontbreekt - onbegrijpelijk, nu die vordering hoger is dan de aanvankelijke en thans primaire vordering van IFA. Hierbij heeft te gelden dat uit de overgelegde berekening van IFA blijkt dat zij maandelijks telkens 1,5% aan telkens samengestelde rente in rekening brengt. Dat is naar het oordeel van het Gerecht niet juist, omdat samenstelling van rente telkens op jaarbasis dient te geschieden. Dit één en ander leidt tot toewijzing van de subsidiaire vordering van IFA als na te melden en op grond van de volgende berekening, die het Gerecht in het licht van de door IFA overgelegde onjuist geoordeelde berekening billijk voorkomt: (het geleende bedrag 7.796,03 minus 1.296,03 aan aflossing =)
Afl. 6.500,-- aan openstaande hoofdsom per 21 oktober 2010. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden. Met name heeft te gelden dat [A] noch [B] de verschuldigdheid van het thans toe te wijzen bedrag niet of onvoldoende gemotiveerd hebben bestreden. Van de door [A] verrichte aflossingen (één maal Afl. 322,48 en vier maal Afl. 322,50) heeft het Gerecht overigens in het licht van het jaarlijks maximaal toelaatbare rentepercentage van 18% in totaal Afl. 316,45 toegerekend aan rente.
2.3
De vordering van IFA ter zake van vergoeding van kosten van verkrijging van voldoening buiten rechte zal worden afgewezen omdat die vordering voldoende met (toegelichte) stukken onderbouwde grondslag mist. Uit het enkele feit dat IFA en [A] vergoeding van die kosten overeen zijn gekomen vloeit niet voort dat de vordering op dit onderdeel zonder meer wordt toegewezen. Van belang is dat vast komt te staan dat de werkzaamheden waarvan vergoeding wordt gevorderd zijn aan te merken als verrichtingen anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor artikel 63a Rv een voorziening geeft (zie HR NJ 2003/566 in verbinding met HR NJ 2007/482). Onderbouwd gesteld is met name niet dat zulke werkzaamheden zijn verricht. De enkele door IFA als productie 2 bij het verzoekschrift overgelegde aanmaningsbrief valt zonder meer binnen het bereik van voormeld artikel. Bij dit alles komt dat IFA [A] c.s. heeft aangemaand of gesommeerd tot betaling van een niet verschuldigd bedrag.
2.4
[A] c.s. zullen, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak begroot op (450,-- + 211,14 + 200,80 =) Afl. 861,94 aan verschotten en Afl. 1.250,-- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten van tarief 3 van het liquidatietarief, ad Afl. 500,-- per punt). Hierbij heeft te gelden dat het Gerecht geen half punt toekent aan IFA voor de door haar genomen akte, nu die akte achterwege had kunnen blijven indien IFA haar in het verzoekschrift neergelegde vordering had gebaseerd op een wel toelaatbaar rentepercentage. De gevorderde vergoeding voor beslagkosten wordt afgewezen, omdat te dezen gesteld noch is gebleken dat er op enig moment beslag is gelegd ten laste van [A] en/of [B].
2.5
In het licht van het beroep van IFA op de richtlijnen van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, die bepalen dat een maximaal jaarlijks kostenpercentage van 27% toelaatbaar is in geval van consumentenkrediet, wordt ten overvloede nog overwogen dat het Gerecht ambtshalve kennis draagt van de omstandigheid dat de Centrale Bank van Aruba (met welke Bank in Aruba - anders dan met die van Curaçao en Sint Maarten - rekening gehouden moet worden) concept wetgeving heeft ontwikkeld en heeft aangeboden aan de minister van Financiën van Aruba krachtens welke (wat die Centrale Bank betreft) zal worden bepaald dat hier te lande met betrekking tot consumentenkredieten gelduitleners wettelijk gehouden zullen zijn om niet meer dan een bij die wetgeving vast te stellen maximaal rentepercentage in rekening te brengen (zie in dit verband paragraaf 4.1.2 van het zogeheten door de Centrale Bank van Aruba gepubliceerde “
Financial Sector Supervision Report 2016” (http://www.cbaruba.org/cba/readBlob.do?id=4111)). Het is van algemene bekendheid dat naar aanleiding of op grond van rechtspraak van dit Gerecht inmiddels vrijwel alle Arubaanse financiële instellingen maximaal 18% aan jaarlijkse rente in rekening brengen aan consumenten. Het valt naar het oordeel van het Gerecht geenszins uit te sluiten dat wat de Centrale Bank van Aruba betreft aansluiting wordt gezocht bij die in Aruba breed gehanteerde praktijk als het gaat om het vaststellen van een wettelijk maximum van aan consumenten in rekening te brengen rente.
in de vrijwaringszaak
2.6
Vorenstaande uitkomst in de hoofdzaak brengt mee dat [A] zal worden veroordeeld om aan [B] te betalen hetgeen [B] krachtens het vonnis in de hoofdzaak zal hebben betaald aan IFA. Hierbij wordt nog het volgende overwogen.
2.7
[A] stelt dat [B] de helft van het door [A] van IFA geleende geld heeft ontvangen, en dat [A] daarom op grond van zijn borgstelling slechts voor de helft jegens [B] aansprakelijk is voor hetgeen [B] krachtens het vonnis in de hoofdzaak zal hebben betaald aan IFA. Die door [B] gemotiveerd bestreden stelling mist naar het oordeel voldoende feitelijke grondslag, en wordt daarom gepasseerd. Gesteld noch is gebleken is met name wanneer precies en hoe precies [B] de helft van dat geleende bedrag zou hebben ontvangen. Daar komt bij dat [A] geen levering van bewijs in de zin van het bepaalde in het eerste lid van artikel 145 Rv heeft aangeboden of verzocht.
2.8
[A] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [B], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. pm aan met het (niet in het dossier aangetroffen) oproepexploot gemoeid gaande verschotten en Afl. 1.250,-- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt van liquidatietarief 5, ad Afl. 1.250,-- per punt).
In het vrijwaringsincident
2.9
In de omstandigheid dat IFA noch [A] verweer hebben gevoerd in het incident ziet het Gerecht aanleiding om de incidentele proceskosten te compenseren tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
in de hoofdzaak
-veroordeelt [A] en [B] hoofdelijk, aldus dat hetgeen de één heeft betaald de ander bevrijdt, om aan IFA te betalen Alf. 6.500,-- te vermeerderen met de gematigde contractuele rente van 18% jaarlijks gerekend vanaf 21 oktober 2010 tot en met 21 november 2012, en het aldus vermeerderde bedrag te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 22 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
-veroordeelt [A] en [B] hoofdelijk, aldus dat hetgeen de één heeft betaald de ander bevrijdt, in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van IFA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 861,94 aan verschotten en Afl. 1.250,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders verzochte;
in de vrijwaringszaak
-veroordeelt [A] om aan [B] te betalen al hetgeen [B] krachtens het vonnis in de hoofdzaak zal hebben betaald aan IFA;
-veroordeelt [A] in de kosten van de vrijwaringszaak gevallen aan de zijde van [A], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. pm. aan oproepingskosten (verschotten) en Afl. 1.250,-- aan salaris voor de gemachtigde;
in het vrijwaringsincident
-compenseert de incidentele proceskosten tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt en wijst af het op dit punt anders verzochte door [B].
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 24 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.