ECLI:NL:OGEAA:2018:498

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
E.J. no. AUA201800302
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verklaring van kennelijk onredelijk ontslag door werknemer van de Universiteit van Aruba

In deze zaak verzoekt [verzoeker], een conciërge in loondienst bij de Universiteit van Aruba (UA), het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba om te verklaren dat zijn ontslag kennelijk onredelijk is. Het ontslag vond plaats op 2 augustus 2017, met een ingangsdatum van 30 oktober 2017, na een periode van langdurige arbeidsongeschiktheid. [verzoeker] stelt dat de reden voor zijn ontslag, namelijk zijn arbeidsongeschiktheid, niet meer van toepassing was op het moment van ontslag. Hij verzoekt om een schadevergoeding van Afl. 34.800,--, vermeerderd met wettelijke rente, en om de UA te veroordelen in de proceskosten.

De UA verzet zich tegen het verzoek en concludeert tot ongegrondverklaring van de vorderingen van [verzoeker]. Tijdens de zitting op 24 april 2018 zijn beide partijen verschenen, waarbij [verzoeker] zijn standpunt heeft toegelicht en de UA haar verweer heeft gevoerd. Het Gerecht heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de feiten, waaronder de langdurige arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] en de verleende ontslagvergunning op basis van deze omstandigheden.

Het Gerecht concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Het feit dat de UA [verzoeker] gedurende zijn arbeidsongeschiktheid zijn volledige loon heeft doorbetaald, getuigt van goed werkgeverschap. De vorderingen van [verzoeker] worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van de UA, begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde. De beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur en openbaar uitgesproken op 4 september 2018.

Uitspraak

Beschikking van 4 september 2018
Behorend bij E.J. no. AUA201800302
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. H.G. Figaroa,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UNIVERSITEIT VAN ARUBA,
gevestigd in Aruba,
verweerder,
hierna ook te noemen: de UA,
gemachtigde: de advocaat mr. G.A. Maldonado.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak gehouden ter terechtzitting van 24 april 2018.
1.2
Uit die aantekeningen blijkt dat [verzoeker] ter zitting is verschenen samen met zijn gemachtigde. De UA is verschenen bij zijn gemachtigde, die werd vergezeld door dhr. [naam 1] en dhr. [naam 2] (“
business director” respectievelijk “
director human resources” bij de UA). [verzoeker] heeft gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift. De UA heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op die reactie van [verzoeker].
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
verzoeker] verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. voor recht verklaart dat het door de UA aan [verzoeker] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is;
b. de UA veroordeelt om aan [verzoeker] te betalen een schadevergoeding naar billijkheid groot ad Afl. 34.800,--, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de opeisbaarheid van dat bedrag tot aan de dag der algehele voldoening;
c. enige andere juist voorkomende beslissing neemt;
d. de UA veroordeelt in de proceskosten.
2.2
De UA voert verweer en concludeert tot ongegrondverklaring van het door [verzoeker] verzochte, kosten rechtens.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Vast staat tussen partijen onder meer het volgende. [verzoeker] is op 15 augustus 2010 krachtens een daartoe tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als conciërge in loondienst getreden van de UA, tegen een laatstelijk bruto maandloon van Afl. 2.900,--. Na daartoe op 20 juli 2017 verkregen toestemming van de Directeur van de Directie Arbeid heeft de UA bij schrijven van 2 augustus 2017 het dienstverband van [verzoeker] opgezegd met ingang van 30 oktober 2017. De UA heeft als reden voor dat ontslag opgevoerd de veelvuldige en ook langdurige arbeidsongeschiktheid van [verzoeker]. Vanaf 2011 is [verzoeker] telkens kortdurend arbeidsongeschikt geweest, terwijl hij van 30 oktober 2012 tot 1 februari 2015 aaneensluitend arbeidsongeschikt was. Nadien was [verzoeker] weer telkens kortdurend arbeidsongeschikt, doch vanaf 30 november 2015 tot 2 mei 2017 was [verzoeker] weer aaneensluitend arbeidsongeschikt. Per 2 mei 2017 is hij door de SVB voor 50% arbeidsgeschikt verklaard, en is hij zijn werkzaamheden voor halve dagen gaan uitvoeren bij de UA. Per 4 juli 2017 heeft [verzoeker] zich echter weer ziek gemeld, waarna hij enkele dagen later tot aan zijn ontslag weer voor 100% arbeidsongeschikt werd verklaard. Nadat de tweede langdurige periode van arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] meer dan één jaar had geduurd, heeft de UA bedoelde ontslagvergunning op grond van herhaalde langdurige arbeidsongeschiktheid en regelmatig ziekteverzuim gedurende de laatste vijf jaren aangevraagd en verkregen. De UA heeft het loon van [verzoeker] gedurende zijn dienstverband (dus ook ten tijde van arbeidsongeschiktheid van [verzoeker]) telkens voor 100% betaald.
3.2 [
verzoeker] legt aan zijn vorderingen de stelling ten gronde dat de UA zijn arbeidsovereenkomst met gebruikmaking van voormelde ontslagvergunning heeft opgezegd terwijl de reden waarvoor die vergunning was gegeven niet langer bestond, hetgeen de UA wist, aldus [verzoeker]. Sprake is daarom volgens [verzoeker] van een valse of voorgewende ontslagreden, waardoor sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Die door de UA bestreden stelling mist in het licht van de hiervoor vermelde feiten voldoende grondslag. Uit die feiten volgt immers dat [verzoeker] gedurende zijn dienstverband vaak en tot twee keer toe ook langdurig arbeidsongeschikt was, op grond waarvan de door de UA aangevraagde ontslagvergunning is verleend. Toen de UA met gebruikmaking van die vergunning op 2 augustus 2017 het dienstverband van [verzoeker] opgezegde met ingang van 30 oktober 2017 was [verzoeker] wederom volledig arbeidsongeschikt verklaard, hetgeen in elk geval heeft geduurd van 4 juli 2017 tot aan zijn ontslag op 30 oktober 2017. De stelling van [verzoeker] dat hij juist bezig was met een re-integratieproces mist in het licht van het op dit punt door de UA gevoerde gemotiveerde verweer voldoende feitelijke onderbouwing. Gesteld noch is gebleken wat voor re-integratieproject er precies was afgesproken tussen de driehoek SVB, de UA en [verzoeker]. Getuigenbewijslevering wordt daarom niet toegelaten. Het had overigens op de weg van [verzoeker] gelegen om zijn stelling op dit punt te onderbouwen met een verklaring van een SVB-arts, waaruit kon blijken dat de SVB in samenspraak met de UA en [verzoeker] een dergelijk programma ten behoeve van [verzoeker] hadden afgesproken. Het nalaten daarvan komt en blijft voor rekening en risico van [verzoeker]. Bedoelde stelling van [verzoeker] wordt gepasseerd.
3.3 [
verzoeker] stelt dat de gevolgen van zijn ontslag te ernstig zijn ten opzichte van de belangen van de UA bij dat ontslag. Die stelling mist naar het oordeel van het Gerecht eveneens voldoende onderbouwing in het licht van de onbestreden stelling van de UA gesteld dat het binnen zijn alsmaar groeiende organisatie van groot belang is dat de conciërgedienst 100% functioneert, terwijl de UA niet over middelen beschikt om naast [verzoeker] een ander in dienst te nemen voor het verrichten van de door [verzoeker] uit te voeren werkzaamheden. In het licht van dat verweer had het op de weg gelegen van [verzoeker] om nauwgezet duidelijk te maken waarom precies de gevolgen van zijn ontslag te ernstig zijn ten opzichte van de belangen van de UA bij dat ontslag. Ook dit nalaten komt en blijft voor rekening en risico van [verzoeker].
3.4
De slotsom luidt dat het Gerecht geen grond ziet voor het oordeel dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Dit klemt temeer omdat vast staat dat de UA er voor heeft gezorgd dat [verzoeker] gedurende zijn veelvuldige en tot twee keer toe langdurige arbeidsongeschiktheid (in totaal is [verzoeker] meer dan de helft van zijn ruim 7-jarig durend dienstverband bij de UA arbeidsongeschikt geweest) telkens zijn volle loon heeft ontvangen, hetgeen zonder meer getuigt van goed werkgeverschap. De vorderingen van [verzoeker] zullen worden afgewezen, waarbij heeft te gelden dat de vordering onder c. te vaag en onbepaald is.
3.5 [
verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van de UA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van liquidatietarief 5, ad Afl. 1.250,-- per punt).

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-wijst af het door [verzoeker] verzochte;
-veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van de UA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 september 2018.