Uitspraak
1.[Gedaagde 1],
[Gedaagde 2],
[Gedaagde 3],
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een civiele procedure over de verdeling van een nalatenschap. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaten N.S. Gravenstijn en G.L. Griffith, heeft een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder gedaagde 4 die in persoon procedeerde. De procedure heeft een verloop gekend dat onder andere een tussenvonnis op 25 april 2018 omvatte, waarin een comparitie van partijen op 4 juni 2018 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht en heeft de eiseres nadere producties overgelegd.
Het Gerecht heeft in zijn vonnis van 22 augustus 2018 geoordeeld over de vorderingen van de eiseres en de verweren van de gedaagden. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de eiseres voldoende bewijs heeft geleverd van de door haar betaalde lidmaatschapsgelden aan de Nautical Club, en heeft de stellingen van de gedaagden verworpen. Tevens is geoordeeld dat de eiseres, ondanks dat zij niet als testamentair executeur was benoemd, de nalatenschap heeft mogen binden met betrekking tot de liggelden van de boot die deel uitmaakt van de nalatenschap.
De uitspraak bevatte ook bepalingen over de verdeling van de nalatenschap, waarbij aan de eiseres en de gedaagden specifieke boedelbestanddelen zijn toebedeeld. Het Gerecht heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van bedragen aan de eiseres, en heeft de proceskosten gecompenseerd. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het Gerecht heeft de gedaagden opgedragen om mee te werken aan de uitvoering van het legaat dat aan de eiseres is gegeven.