ECLI:NL:OGEAA:2018:508

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
B.B. 2628 van 2017/AUA201703267
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geldleningsovereenkomst en betalingsverplichtingen

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is een geschil ontstaan tussen de naamloze vennootschap ISLAND FINANCE ARUBA N.V. (eiseres) en een gedaagde die in persoon procedeert. De eiseres heeft op 13 september 2013 een geldleningsovereenkomst gesloten met de gedaagde, waarbij laatstgenoemde Afl. 8.810,65 heeft geleend. De overeenkomst bevatte bepalingen over de terugbetaling van het geleende bedrag, inclusief rente, in maandelijkse termijnen. Eiseres heeft gedaagde in gebreke gesteld na het niet nakomen van de betalingsverplichtingen, wat leidde tot deze rechtszaak.

Eiseres vordert betaling van een hoofdsom van Afl. 8.449,20, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij de lening ten behoeve van zijn voormalige partner is aangegaan en dat hij niet in staat is om terug te betalen. De rechter heeft echter geoordeeld dat het feit dat gedaagde de lening voor zijn voormalige partner heeft afgesloten, hem niet ontheft van zijn betalingsverplichtingen. Gedaagde had de mogelijkheid om zijn voormalige partner in vrijwaring op te roepen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

De rechter heeft vastgesteld dat gedaagde in verzuim is sinds 23 oktober 2017 en dat hij de volledige hoofdsom, vermeerderd met rente, verschuldigd is. De vordering van eiseres is toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten, en gedaagde is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 22 augustus 2018 door mr. Y.M. Vanwersch.

Uitspraak

Vonnis van 22 augustus 2018
Behorend bij B.B. 2628 van 2017/AUA201703267
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
gevestigd te Aruba,
hierna ook te noemen: eiseres,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Aruba, [adres],
hierna ook te noemen: gedaagde,
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 27 november 2017;
- de conclusie van antwoord met producties, ingediend op 14 februari 2018;
- de conclusie van repliek, ingediend op 2 mei 2018;
- de conclusie van dupliek, ingediend op 22 mei 2018.
1.2
Vervolgens is de datum voor het vonnis nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Partijen hebben op 13 september 2013 een overeenkomst van geldlening tevens schuldbekentenis gesloten, waarbij gedaagde van eiseres Afl. 8.810,65 heeft geleend onder de verplichting dit bedrag, vermeerderd met rente, neerkomend op een bedrag ad Afl. 13.224,96 terug te betalen in 36 maandelijkse termijnen van Afl. 367,36.
2.2
Artikel 7 van de overeenkomst bepaalt dat indien de schuldenaar het verschuldigde bedrag niet op tijd betaalt en bij het niet voldoen van één of meer betalingen, dat de hoofdsom inclusief rente terstond opeisbaar is, zonder waarschuwing of ingebrekestelling.
2.3
Naast de geldleningsovereenkomst is, tevens een overeenkomst van borgtocht tot stand gekomen, waarbij [getuige] zich als borg voor de schuld van gedaagde aan eiseres heeft gesteld.
2.4
Bij brief van 16 oktober 2017 is gedaagde door eiseres in gebreke gesteld.
2.5
Gedaagde heeft zich niet gehouden aan de uit de geldleningsovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiseres vordert – uitvoerbaar bij voorraad – een rechterlijk bevel uit te vaardigen tegen gedaagde tot betaling van een hoofdsom van Afl. 8.449,20, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2016, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van Afl. 1.267,38, een en ander met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2
Eiseres grondt de vordering erop dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de uit de overeenkomst voorvloeiende betalingsverplichtingen.
3.3
Gedaagde voert hiertegen verweer, dat zo nodig bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Aan de orde is de vraag of gedaagde gehouden is het gevorderde bedrag aan eiseres te betalen.
4.2
Gedaagde stelt zich op het standpunt dat hij niet gehouden is het gevorderde bedrag te betalen nu hij de geldleningsovereenkomst ten behoeve van zijn voormalige partner is aangegaan. Gedaagde stelt dat hij met zijn ex-vriendin mondeling had afgesproken dat zij de geldlening zou terugbetalen aan eiseres. Zijn voormalige partner heeft zich tevens borg gesteld voor de onderhavige schuld. Tevens stelt gedaagde dat hij niet gehouden is het gevorderde bedrag terug te betalen omdat het geleende bedrag hem nimmer ten goede is gekomen. Tot slot stelt gedaagde dat hij niet in staat is de schuld terug te betalen.
4.3
De verweren van gedaagde falen. Het feit dat gedaagde de geldleningsovereenkomst is aangegaan ten behoeve van zijn voormalige partner ontheft hem niet van de door hem aangegane betalingsverplichting jegens eiseres. Gedaagde is contractpartij en heeft zich verbonden aan de verplichtingen voortvloeiende uit deze geldleningsovereenkomst. Gedaagde had ingevolge artikel 71 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) zijn voormalige partner in vrijwaring kunnen oproepen in deze procedure, doch heeft van deze bevoegdheid geen gebruik gemaakt.
4.4
Uit artikel 7 van de overeenkomst volgt dat het door gedaagde geleende bedrag ineens opeisbaar is nu hij niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Daarnaast dient de vraag beantwoord te worden vanaf wanneer gedaagde in verzuim is. Gedaagde is bij brief van 16 oktober 2017 gesommeerd om binnen zeven dagen het verschuldigde bedrag te voldoen. Dit betekent dat gedaagde vanaf 23 oktober 2017 in verzuim is en derhalve de volledige en overigens niet weersproken hoofdsom, vermeerderd met rente, verschuldigd is. Het enkele feit dat gedaagde stelt niet in staat te zijn om de lening terug te betalen, ontslaat hem niet van zijn betalingsverplichting. Desgewenst kan hij trachten een betalingsregeling te treffen.
4.5
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen conform het procesreglement 2016 worden toegewezen tot een bedrag van Afl. 750,-, zijnde 1,5 punt van het liquidatietarief 3.
4.6
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld, aan de zijde van eiseres begroot op Afl. 100,- aan griffierecht en Afl. 500,- aan gemachtigdensalaris (naar rato van 1 punt van het liquidatietarief 3).

4.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
5.1
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van een bedrag van Afl. 8.449,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2016 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad Afl. 750,-;
5.2
veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van eiseres worden begroot op Afl. 100,- aan griffierecht en Afl. 500,- aan salaris van de gemachtigde;
5.3
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 22 augustus 2018 in aanwezigheid van de griffier.