ECLI:NL:OGEAA:2018:564

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
452 van 2016 / AUA201600860
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergelijking van rentepercentages in kredietovereenkomsten en de rol van de Centrale Bank van Aruba

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is een geschil ontstaan tussen de naamloze vennootschap ISLAND FINANCE ARUBA N.V. (hierna: IFA) en een gedaagde, die in Aruba woont. De zaak betreft een overeenkomst van geldlening waarbij een jaarlijkse rente van 27,25% is overeengekomen. De gedaagde heeft tijdens de procedure aangevoerd dat zij niet akkoord ging met deze rente, maar onder druk heeft getekend vanwege een noodsituatie. Het Gerecht heeft eerder een tussenvonnis gewezen op 2 mei 2018, waarin het de partijen heeft verzocht om aanvullende informatie te verstrekken over de rentepercentages die gebruikelijk zijn in Aruba.

In het vonnis van 24 juli 2018 heeft het Gemeenschappelijk Hof overwogen dat het aan de wetgever of de Centrale Bank is om regels te stellen over toelaatbare rentepercentages. Dit heeft geleid tot de beslissing van het Gerecht om een comparitie van partijen te gelasten, waarbij ook de Centrale Bank van Aruba zal worden opgeroepen om haar visie te geven op de hoogte van de rente in kredietovereenkomsten. Het Gerecht wil bespreken wat de eerdere uitspraken betekenen voor de huidige zaak en of de overeengekomen rente van 27,25% aanvaardbaar is volgens de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

De comparitie is gepland voor 16 oktober 2018, waarbij de gedaagde en een vertegenwoordiger van IFA aanwezig moeten zijn. Het Gerecht heeft ook bepaald dat de Centrale Bank van Aruba moet worden opgeroepen om ter zitting aanwezig te zijn en informatie te verstrekken. Het vonnis is uitgesproken op 19 september 2018 door rechter A.H.M. van de Leur, en verdere beslissingen zijn aangehouden tot na de comparitie.

Uitspraak

Vonnis van 19 september 2018
Behorend bij A.R. nr. 452 van 2016 / AUA201600860
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap,
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
gevestigd te Aruba,
EISERES,
hierna ook te noemen: IFA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[Gedaagde],
wonende in Aruba,
GEDAAGDE,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. M.O. Lopez.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 2 mei 2018 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de door IFA genomen akte houdende uitlatingen, met producties;
- de op 27 juni 2018 door [gedaagde] genomen antwoordakte.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Het Gerecht volhardt vooralsnog in zijn in het tussenvonnis neergelegde overwegingen en beslissingen.
2.2
In zijn vonnis van 24 juli 2018 in de (bodem)zaak met als registratienummer AR 66727/14 - H 45/16 - CUR2015H00014 heeft het Gemeenschappelijk Hof ter zake van (de hoogte van) overeengekomen rente - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende overwogen: “het gaat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten om in alle gevallen van kredietverlening zonder zekerheidstelling en ongeacht of sprake is van microkredietverstrekking of niet, te oordelen dat het in strijd met de goede zeden is om een hogere rente te bedingen dan 18%, zoals de oordelen in de drie kort geding vonnissen van 1999 in de rechtspraktijk zijn opgevat. Het is aan de wetgever of aan een overheidsorgaan zoals de Centrale Bank om, door middel van wetgeving, respectievelijk het instrument van vergunningverlening of ontheffing en binnen de marges van de Landsverordening Toezicht Bank- en Kredietwezen, al dan niet rekening houdend met een overgangsperiode en/of al dan niet met terugwerking, algemene regels te stellen met betrekking tot een toelaatbaar maximumtarief voor verschillende of voor alle financieringsvormen.” (zie rechtsoverwegingen 2.8 en 2.9 van dat vonnis).
2.3
Voormeld vonnis geeft aanleiding om nogmaals een comparitie van partijen te gelasten, tijdens welke het Gerecht met partijen wenst te bespreken wat dat vonnis met zich brengt of betekent voor de onderhavige zaak ter zake van de tussen partijen overeengekomen jaarlijkse rente ad 27,25% en het dienaangaande overwogene in rechtsoverwegingen 2.2 en 2.3 van het tussenvonnis van 2 mei 2018.
2.4
Het Gerecht zal de Centrale Bank van Aruba doen oproepen om eveneens (vertegenwoordigd) ter comparitie te verschijnen teneinde zijn eventuele visie of standpunt ter zake van de hoogte van rente met betrekking tot kredietovereenkomsten als de onderhavige - voor zover mogelijk - kenbaar te maken. Dit omdat uit voormeld vonnis van het Hof blijkt dat in die zaak de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten als informant is gehoord, terwijl die Centrale Bank op dit punt wellicht een geheel andere visie of standpunt heeft dan de voor deze zaak relevante Centrale Bank van Aruba.
2.5
Het volgende zal ter comparitie eveneens aan de orde worden gesteld. In haar conclusie van antwoord onder 2. heeft [gedaagde] onbestreden gesteld dat zij bij ondertekening van de overeenkomst van geldlening aan IFA te kennen heeft gegeven dat zij - zo het Gerecht begrijpt - niet eens was met de hoogte van de rente, maar dat zij toch voor akkoord heeft getekend omdat zij zich in een noodsituatie bevond en geen andere uitweg had. De vraag die in dat verband rijst is of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid al dan niet aanvaardbaar is dat IFA een rente van jaarlijks 27,25% bedingt. Bij de beantwoording van die vraag moet tevens de omstandigheid in aanmerking worden genomen dat het in Aruba inmiddels brede praktijk is geworden dat in geval van overeenkomsten van geldlening met consumenten (ook zonder zekerheidstelling) niet meer dan 18% aan jaarlijkse rente wordt bedongen.
2.5 [
gedaagde] dient in persoon en IFA deugdelijk vertegenwoordigd ter comparitie te verschijnen, desgewenst samen met gemachtigden.
2.6
Als een partij niet verschijnt kan het Gerecht daaraan het gevolg verbinden - ook in het nadeel van die partij - dat het passend vindt.
2.7
De partij die zich bij de comparitie op schriftelijke (bewijs)stukken wil beroepen, dient die stukken tijdig (dat wil zeggen uiterlijk op de derde werkdag voor de dag van de zitting) in fotokopie aan zijn wederpartij en aan het Gerecht over te leggen.
2.8
Voor de comparitie wordt in beginsel één uur uitgetrokken. Partijen kunnen hun zaak ter comparitie vijf minuten bepleiten. Als een partij de vastgestelde spreektijd overschrijdt, kan de rechter haar het woord ontnemen.
2.9
De partij die is verhinderd om op de hierna te bepalen datum en tijdstip ter zitting te verschijnen, dient binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis per brief aan de rechter om uitstel te verzoeken. Bij het verzoek om uitstel moeten de verhinderdata worden opgegeven van alle partijen en hun gemachtigden gedurende de drie komende maanden. Indien niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis om uitstel is verzocht, zal nog slechts uitstel worden verleend in geval van overmacht. In dat geval dient de partij die wegens overmacht is verhinderd te verschijnen, onmiddellijk na het intreden daarvan per brief de rechter gemotiveerd om uitstel te verzoeken.
2.1
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-gelast een verschijning van partijen voor het geven van inlichtingen en/of treffen van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. A.H.M. van de Leur, rechter, op
16 oktober 2018 om 10:00 uurin de enquêtezaal van het in Aruba te J.G. Emanstraat nr. 51 gelegen gerechtsgebouw;
-bepaalt dat [gedaagde] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat IFA dan vertegenwoordigd aanwezig moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen, desgewenst met gemachtigden;
-gelast de griffier om de Centrale Bank van Aruba bij exploot te doen oproepen om (vertegenwoordigd) te verschijnen ter voormelde terechtzitting, teneinde het Gerecht - zo mogelijk - van inlichtingen te voorzien ter zake van hetgeen hiervoor onder 2.2 en 2.3 is overwogen, en dat onder uitreiking aan die Bank van dit vonnis en van het tussenvonnis van 2 mei 2018;
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 september 2018 in aanwezigheid van de griffier.