ECLI:NL:OGEAA:2018:571

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
AUA201800595
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering en bewijsopdracht in affectieve relatie

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, vordert eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.J. Hart, een rechterlijk bevel tot betaling van een bedrag van Afl. 7.000,- door gedaagde, vertegenwoordigd door mr. D.L. Emerencia. De vordering is gebaseerd op een geldlening die eiseres aan gedaagde zou hebben verstrekt, maar gedaagde betwist dat er sprake is van een lening en stelt dat de bedragen als schenkingen moeten worden gekwalificeerd. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 16 mei 2018, gevolgd door een comparitie van partijen op 27 juni 2018. Eiseres heeft gesteld dat zij in totaal Afl. 7.000,- heeft geleend voor de verbouwing van gedaagdes appartement, terwijl gedaagde aanvoert dat er geen sprake is van een lening maar van schenkingen in het kader van hun affectieve relatie. De rechter heeft geoordeeld dat eiseres de bewijslast draagt voor haar stelling dat er een overeenkomst van geldlening is gesloten. Eiseres is toegelaten om bewijs te leveren van haar stelling, en de zaak is verwezen naar de rol voor akte uitlating bewijsopdracht. De rechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van de bewijslevering door eiseres.

Uitspraak

Vonnis van 19 september 2018
Behorend bij B.B. AUA201800595
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Naam Eiseres],
te Aruba,
EISERES, hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. C.J. Hart,
tegen:
[Naam Gedaagde],
te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. D.L. Emerencia,

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 mei 2018;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 27 juni 2018;
- de overgelegde stukken zijdens partijen.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
eiseres] en [gedaagde] hebben gedurende een lange periode een (affectieve) relatie -met tussenpozen- gehad.
2.2
Bij brief van 16 februari 2018 bericht de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] onder meer als volgt:
“[…]
Namens cliënte, […], deel ik u mede dat u een bedrag van Afl. 7.000,= aan cliënte verschuldigd bent ter zake van door u geleende doch niet terug betaalde gelden.
Tevens bent u Afl. 1.050,- verschuldigd aan buitengerechtelijke incassokosten. Tevens wordt u –voor zover nodig- hierbij de wettelijke rente aangezegd over zowel de hoofdsom als de incassokosten.
Ondanks de eerdere aanmaning d.d. 12 december 2017 […] heeft cliënte geen betaling van u mogen ontvangen.
U bent derhalve in gebreke. De wettelijke rente is u reeds bij aanmaning van 12 december 2017 voornoemd aangezegd.
[…]”.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiseres] vordert – uitvoerbaar bij voorraad – een rechterlijk bevel uit te vaardigen tegen gedaagde tot betaling van een hoofdsom van Afl. 7.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2017 tot de dag der voldoening, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, een en ander met veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de proceskosten.
3.2 [
eiseres] grondt de vordering erop dat zij een overeenkomst van geldlening heeft gesloten met [gedaagde] en dat [gedaagde] nimmer heeft afgelost.
3.3 [
gedaagde] voert hiertegen verweer, dat zo nodig bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht volgt dat zij gedurende een lange periode -met tussenpozen- een affectieve relatie met elkaar hebben gehad. In deze periode brachten zij tijd samen door, gingen zij samen eten en zo meer. In het licht hiervan is het gebruikelijk dat partijen over en weer voor elkaar betalingen verrichten.
4.2 [
eiseres] heeft gesteld dat zij in totaal een bedrag van Afl. 7.000,- aan [gedaagde] heeft geleend voor het verbouwen van zijn appartement. [gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat hij geen geld van [eiseres] heeft geleend maar dat ze gedurende hun relatie over en weer geld hebben geschonken.
4.3
Aan de orde is dus de vraag of de gelden die [eiseres] aan [gedaagde] verstrekt heeft, als leningen dienen te worden aangemerkt dan wel als schenkingen moeten worden gekwalificeerd. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat er telkens van schenkingen sprake is geweest, dit in het kader van de affectieve relatie, en dat hij dientengevolge tot betaling van het door [eiseres] gevorderde niet gehouden is.
4.4
Naar algemene maatschappelijke ervaringsregels, en uit tal van rechtszaken, is bekend dat gedurende een vriendschappelijke en/of affectieve relatie veelvuldig voor komt dat schenkingen worden gedaan zonder dat zulks op papier wordt gesteld, de partners betalingen voor elkaar verrichten maar ook dat leningen worden verstrekt, zonder dat zulks op papier wordt gesteld. Het komt zelfs regelmatig voor dat gelden worden verstrekt zonder dat tussen verstrekker en ontvanger duidelijk wordt afgesproken of het een lening dan wel schenking betreft. Bij deze stand van zaken kan aan het enkele gegeven dat er gelden zijn verstrekt niet het vermoeden worden ontleend dat het om een lening of om een schenking ging. Voor het bestaan van een overeenkomst van geldlening is immers vereist dat partijen overeenstemming hebben over de
essentialiahiervan. Tot de essentialia van een overeenkomst van geldlening behoren de hoogte van het geleende bedrag, de termijn waarbinnen en de wijze waarop (ineens of in termijnen) terugbetaling dient plaats te vinden en of rente verschuldigd is. Hiertoe moet onderzocht worden wat partijen concreet met elkaar hebben afgesproken.
4.5
Ter onderbouwing van de pretense overeenkomsten van geldlening stelt [eiseres] dat zij [gedaagde] geld heeft geleend, onder de voorwaarde dat [gedaagde] [eiseres] terug zal betalen nadat [gedaagde] zijn lening bij Island Finance heeft afgelost. [eiseres] heeft voorts gesteld dat zij het bedrag in gedeeltes aan [gedaagde] heeft verstrekt, namelijk op 17 mei 2016 Afl. 2.000,- , op 18 mei 2016 Afl. 2.000,-, op 23 mei 2016 Afl. 1.500,- en op 25 mei 2016 Afl. 1.500,-. [eiseres] heeft ter onderbouwing van deze stelling bij brief van 22 juni 2018 afschriften van haar bankrekening overgelegd waaruit volgt dat zij op deze data de door haar genoemde bedragen heeft opgenomen. [eiseres] stelt voorts dat zij [gedaagde] in het begin van dit jaar op een zekere dag een voicenote heeft gestuurd met het verzoek om haar het geleende bedrag van Afl. 7.000,- terug te betalen, waarop [gedaagde] heeft geantwoord: “ok, ik zal kijken hoe ik het terugbetaal”. Indien deze stelling juist is gaat het gerecht ervan uit dat [gedaagde] erkent dat hij een bedrag van Afl. 7000,00 aan [eiseres] dient terug te betalen.
4.6
Nu [gedaagde] deze stelling betwist en op [eiseres] de bewijslast van de door haar gestelde feiten ten aanzien van de prestense geldlening van Afl. 7.000,00 aan [gedaagde] rust en zij bewijs heeft aangeboden, wordt zij toegelaten om dit bij te brengen. Indien [eiseres] slaagt in dit bewijs, wordt het verweer van [gedaagde] verworpen. De zaak wordt naar de rol verwezen voor akte uitlating bewijsopdracht aan de zijde van [eiseres]. [eiseres] zal zich dienen uit te laten over welke wijze zij wenst bewijs te brengen. Indien zij getuigen wenst te horen zal zij de namen van de getuigen dienen te vermelden in deze akte en ieders verhinderdata.
4.7
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden in afwachting van de bewijslevering door [eiseres].

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
stelt [eiseres] in de gelegenheid om bewijs van haar stelling dat [gedaagde] gezegd heeft dat hij gaat kijken hoe hij het bedrag ad Afl. 7.000,00 aan [eiseres] zal terug betalen;
5.2
verwijst de zaak naar de rol van 17 oktober 2018 voor akte uitlating bewijsopdracht (P1) aan de zijde van [eiseres];
5.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 september 2018 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.[1] Zie onderaan bijlage Formele relaties
2.[2] Zie onderaan bijlage Overzicht rechtsgebieden
3.[3] Zie onderaan bijlage Bijzondere kenmerken van uitspraak