In deze zaak heeft de naamloze vennootschap ISLAND FINANCE ARUBA N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde, wegens tekortkoming in de nakoming van betalingsverplichtingen uit een overeenkomst van geldlening. De overeenkomst, gesloten voor een bedrag van Afl. 27.564,60, vereiste dat de gedaagde het geleende bedrag in 60 termijnen zou terugbetalen, met de laatste betaling uiterlijk op 13 mei 2014. De gedaagde is echter in gebreke gebleven met de betalingen, ondanks een eerder getroffen betalingsregeling op 18 september 2017, waarbij hij 12 maanden lang Afl. 250,- per maand zou betalen. De gedaagde heeft geen enkele termijn betaald en is door de eiseres in gebreke gesteld.
De eiseres vorderde bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de betaling van Afl. 24.724,80, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde voerde verweer, onder andere dat de hoofdsom hoger was dan het geleende bedrag en dat hij door werkloosheid niet in staat was om te betalen. De rechter oordeelde dat de betalingsonmacht van de gedaagde hem niet ontsloeg van zijn verplichtingen. De rechter stelde vast dat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de vordering van de eiseres toewijsbaar was.
De rechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en heeft de proceskosten aan de zijde van de eiseres begroot. Dit vonnis is uitgesproken op 19 september 2018 door mr. Y.M. Vanwersch in aanwezigheid van de griffier.