ECLI:NL:OGEAA:2018:591

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
216, 275, 276 en 277 van 2018
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdige verdachte veroordeeld voor meerdere misdrijven, waaronder verkrachting en bedreiging

In deze strafzaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 juni 2018 uitspraak gedaan tegen een jeugdige verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van een zevental misdrijven, waaronder verkrachting, diefstal, en bedreiging. De verdachte is op 5 januari 2018 aangeklaagd voor het seksueel misbruiken van een vrouw, waarbij hij haar met een vuurwapen en een schroevendraaier heeft bedreigd. De feiten vonden plaats terwijl het slachtoffer aan het joggen was. De verdachte heeft de vrouw gedwongen haar kleding uit te trekken en heeft haar vervolgens seksueel misbruikt. Daarnaast heeft hij haar mobiele telefoon gestolen. De officier van justitie heeft een PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) geëist, rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn complexe psychische problemen. Het gerecht heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een PIJ-maatregel van twee jaar. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die bestaat uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2018. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadslieden, mr. J.F.M. Zara (P-2018/00507 en P-2017/00669), mr. D.G. Illes (P-2017/05287) en mr. S.M. Paesch (P-2016/09089).
De benadeelde partij mw. [slachtoffer 1] is bij haar gemachtigde ter terechtzitting verschenen en heeft zich gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. C.D. Kardol, heeft ter terechtzitting gevorderd dat aan de verdachte ter zake van de in zaak P-2018/00507 onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten en de in de zaken P-2017/05287, P-2017/00669 en P-2017/09089 tenlastegelegde feiten de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) wordt opgelegd. Haar vordering behelst voorts onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen vuurwapen, de teruggave van de inbeslaggenomen mobiele telefoon aan de aangeefster [slachtoffer 1] en de teruggave van de inbeslaggenomen kleding aan de verdachte. Tenslotte heeft de officier van justitie gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
De raadslieden hebben verweer gevoerd. Door de raadsman mr. J.F.M. Zara is een pleitnota overgelegd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
In de zaak met parketnummer P-2018/00507:
1. hij
op of omstreeks 5 januari 2018 te Aruba
door geweld en een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede)
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] door haar vagina te likken en zijn vinger en tong in de vagina en tussen de schaamlippen van die
[slachtoffer 1] te brengen en te houden en haar borsten te betasten en wel geweld en die andere feitelijkheid en welke bedreiging met geweld en die andere feitelijkheid hierin heeft/hebben bestaan dat hij met bedekt gezicht
- die [slachtoffer 1] van achteren heeft vastgepakt en zijn arm rond haar hals heeft gedaan en haar heeft meegesleept naar een afgelegen plek en
- die [slachtoffer 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft
getoond en dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op
haar lichaam heeft gericht en gericht gehouden en
- een schroevendraaier op die [slachtoffer 1] heeft gericht en haar ook met de schroendraaier heeft gestoken/geschramd aan/in haar rug/zij/gezicht en
- haar heeft gedwongen haar korte broek uit te doen en
- aldus voor haar een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
hij
op of omstreeks 5 januari 2018 te Aruba,
ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om
door geweld en een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld en een andere
feitelijkheid [slachtoffer 1] te dwingen handelingen te ondergaan die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] doordat hij met bedekt gezicht
- die [slachtoffer 1] van achteren heeft vastgepakt en zijn arm rond haar hals heeft gedaan en
haar heeft meegesleept naar een afgelegen plek en
- die [slachtoffer 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft
getoond en dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op
haar lichaam heeft gericht en gericht gehouden en
- een schroevendraaier op die [slachtoffer 1] heeft gericht en haar ook met de schroevendraaier heeft gestoken/geschramd aan/in haar rug/zij/gezicht en
- haar heeft gedwongen haar korte broek uit te doen en
- aldus voor haar een bedreigende situatie heeft doen ontstaan en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd “take your pants off” en “I want to eat you”,
terwijl de verdere uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
hij
op of omstreeks 5 januari 2018 te Aruba
door geweld en een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het likken van haar vagina en het brengen/houden van zijn vinger en tong in de vagina en tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] en haar borsten te betasten en
welk geweld en die andere feitelijkheid en welke bedreiging met geweld en die andere
feitelijkheid hierin heeft/hebben bestaan dat hij met bedekt gezicht
- die [slachtoffer 1] van achteren heeft vastgepakt en zijn arm rond haar hals heeft gedaan en
haar heeft meegesleept naar een afgelegen plek en
- die [slachtoffer 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft
getoond en dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op
haar lichaam heeft gericht en gericht gehouden en
- een schroevendraaier op die [slachtoffer 1] heeft gericht en haar ook met de
schroevendraaier heeft gestoken/geschramd aan/in haar rug/zij/gezicht en
- haar heeft gedwongen haar korte broek uit te doen en
- aldus voor haar bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij
op of omstreeks 5 januari 2018 te Aruba,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (van het merk Apple, model Iphone 7S met aansluitingsnummer [telefoonnummer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij
op of omstreeks 16 januari 2018 te Aruba,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van de/het te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten
het medeplegen van diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen als
omschreven in artikel 2:291 van het Wetboek van Strafrecht en/of het medeplegen van afpersing als omschreven in artikel 2:294 van het Wetboek van Strafrecht,
opzettelijk (een) voorwerp(en), te weten een vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp en zwarte kleding en zwarte muts, voorhanden heeft/hebben gehad;
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
hij
op of omstreeks 16 januari 2018 te Aruba,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
voorhanden heeft gehad een vuurwapen, te weten een pistool, in elk geval een vuurwapen, als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening;
In de zaak met parketnummer P-2017/05287:
1. hij op of omstreeks 4 juli 2017 in Aruba [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen
het leven gericht en/of met zware mishandeling, immer heeft hij, verdachte, aldaar meermalen opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 2] gezegd/geschreeuwd dat hij, verdachte, haar zou vermoorden, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
2. hij op of omstreeks 4 juli 2017 in Aruba opzettelijk en wederrechtelijk een deur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
In de zaak met parketnummer P-2017/00669:
hij op of omstreeks 17 december 2016 te Aruba, munitie, te weten vier scherpe patronen
van het kaliber .25, in elk geval munitie als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad;
In de zaak met parketnummer P-2016/09089:
hij op of omstreeks 2 augustus 2016 in Aruba,
[slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
met zware mishandeling,
immers heeft hij, verdachte, aldaar
opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 3] gezegd/geschreeuwd: “Mi ta bai matabo.”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;

3.Formele voorvragen

Het gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewezenverklaring

Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte de in zaak P-2018/00507 onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten en de in de zaken P-2017/05287, P-2017/00669 en P-2017/09089 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht dat:
In de zaak met parketnummer P-2018/00507:
1. hij
op
of omstreeks5 januari 2018 te Aruba
door geweld en een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die
(mede
)
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] door haar vagina te likken en zijn vinger en tong in de vagina en tussen de schaamlippen van die
[slachtoffer 1] te brengen en te houden en haar borsten te betasten en welk geweld en die andere feitelijkheid en welke bedreiging met geweld en die andere feitelijkheid hierin
heeft/hebben bestaan dat hij met bedekt gezicht
- die [slachtoffer 1] van achteren heeft vastgepakt en zijn arm rond haar hals heeft gedaan en haar heeft meegesleept naar een afgelegen plek en
- die [slachtoffer 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op
haar lichaam heeft gericht en gericht gehouden en
- een schroevendraaier op die [slachtoffer 1] heeft gericht en haar ook met de schroendraaier heeft gestoken/geschramd aan/in haar rug/zij/gezicht en
- haar heeft gedwongen haar korte broek uit te doen en
- aldus voor haar een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij
op
of omstreeks5 januari 2018 te Aruba,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon
(van het merk Apple, model Iphone 7S met aansluitingsnummer [telefoonnummer
),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij
op
of omstreeks16 januari 2018 te Aruba,
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
ter voorbereiding van de
/hette plegen
misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten
het medeplegen van diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen als
omschreven in artikel 2:291 van het Wetboek van Strafrecht en/of het medeplegen van afpersing als omschreven in artikel 2:294 van het Wetboek van Strafrecht,
opzettelijk (een) voorwerp
en, te weten een vuurwapen,
althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp en zwarte kleding en zwarte muts, voorhanden heeft
/hebbengehad;
In de zaak met parketnummer P-2017/05287:
1. dat hij op
of omstreeks4 juli 2017 in Aruba [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen
het leven gericht
en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, aldaar meermalen opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 2]
gezegd/geschreeuwd dat hij, verdachte, haar zou vermoorden,
althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
2. dat hij op
of omstreeks4 juli 2017 in Aruba opzettelijk en wederrechtelijk een deur,
in elk geval enig goed,
geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 2],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem,
verdachte,heeft vernield
en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
In de zaak met parketnummer P-2017/00669:
dat hij op
of omstreeks17 december 2016 te Aruba, munitie, te weten vier scherpe patronen
van het kaliber .25, in elk geval munitie als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad;
In de zaak met parketnummer P-2016/09089:
dat hij op
of omstreeks2 augustus 2016 in Aruba,
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, aldaar opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 3] gezegd
/geschreeuwd: “Mi ta bai matabo”
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
6. Bewijsoverwegingen
6.1
Bewijsoverweging ten aanzien van P-2018/00507, feiten 1 en 2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verkrachting en de diefstal van de mobiele telefoon wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat verdachte het feit heeft ontkend en enkel aangeefster verdachte bij een fotoconfronatie heeft herkend. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de DNA-test geen soelaas biedt voor een bewezenverklaring van het feit en dat het dossier ook geen bewijs bevat dat verdachte op 5 januari 2018 een wapen bij zich had. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij de mobiele telefoon in 2017 in Rancho voor een zacht prijsje heeft gekocht, het meest plausibel is.
Oordeel van het gerecht
Op 5 januari 2018 heeft mevrouw [slachtoffer 1] aangifte gedaan van verkrachting door een voor haar onbekende man. Zij heeft verklaard dat zij, terwijl zij aan het joggen was, door een man van achteren werd vastgepakt, deze man zijn arm rond haar hals deed en hij haar vervolgens naar een afgelegen plek heeft meegesleept. De man had een zwart vuurwapen in zijn rechterhand en een schroevendraaier in zijn linkerhand. Met de schroevendraaier stak de man haar in haar rug en rechter zij en schramde hij haar in haar gezicht. Op een gegeven moment viel zij op de grond en sleepte de man haar richting de erfmuur van het Divi hotel. Zij liep verschillende schaafwonden op aan haar benen, rug en schouder. Elke keer wanneer zij trachtte weg te gaan, richtte de man het vuurwapen op haar. De man betastte haar borsten en probeerde haar op haar mond te kussen. Terwijl de man haar van achteren vasthield en met de schroevendraaier bleef bedreigen, dwong de man haar haar broek uit te doen. Omdat aangeefster dit niet wilde bood zij de man haar mobiele telefoon met wachtwoord en een garmin horloge aan. Nadat de man haar echter bleef dwingen haar broek uit te doen, heeft ze haar broek uitgedaan. De man liet haar toen los en kwam voor haar knielen. De man ging met zijn hoofd tussen haar benen en begon met zijn tong haar vagina te likken. Daarna stopte hij zijn vinger in haar vagina. Nadat de man opstond en wegliep is zij direct hulp gaan zoeken en lukt het haar een autobus te stoppen. Ze vertelde aan de chauffeur dat iemand haar wilde verkrachten en vroeg of de chauffeur de politie voor haar kon bellen.
Op 18 januari 2018 heeft aangeefster tijdens een meervoudige fotoconfrontatie verdachte herkend als zijnde de dader.
In verkrachtingszaken doet zich veelal de situatie voor dat er naast het slachtoffer en de dader geen getuigen of camerabeelden aanwezig zijn. Dat is ook in deze zaak het geval. Op grond van het bepaalde in artikel 384 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, het bewijsminimum, is de enkele verklaring van een aangeefster onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaring van aangeefster voldoende wettig en overtuigend bewijs kan opleveren.
In de onderhavige zaak bevat het dossier voldoende ander bewijsmateriaal dat steun biedt aan de verklaring van aangeefster. Haar verklaringen komen op essentiële onderdelen overeen met andere in de bewijsmiddelen redengevende feiten en omstandigheden. Het gerecht acht de verklaring van aangeefster dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Zo wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1]. [getuige 1] heeft verklaard dat zij in haar autobus reed toen zij plotseling aangeefster half naakt en schreeuwend op de weg zag en dat zij auto’s probeerde te stoppen door op de ramen te kloppen. Zij zag dat aangeefster hysterisch was. Aangeefster vertelde haar door iemand te zijn verkracht onder de palapas bij de muur van het Divi Hotel. [getuige 1] heeft toen de politie gebeld.
De bij aangeefster geconstateerde verwondingen (waarvan kleurenfoto’s in het dossier zitten) passen naar het oordeel van het gerecht bij de geweldshandelingen die aangeefster heeft beschreven.
De verklaring van aangeefster wordt tevens ondersteund door het aantreffen van een schroevendraaier op de plaats van het delict.
Naar aanleiding van de aangifte van aangeefster van 5 januari 2018 waarin zij had verklaard dat zij haar mobiele telefoon, namelijk een iphone 7S met aansluitnummer [telefoonnummer], en het wachtwoord van de telefoon aan verdachte had gegeven, is dit nummer onder de tap gezet. Op 16 januari 2018 werd de politie door het observatieteam in kennis gesteld dat voornoemde mobiele telefoon zich in een personenauto bevond waar twee mannen in zaten. Uit tapgesprekken bleek dat de mannen in de auto van plan waren om toeristen te gaan beroven. Nadat de twee mannen, waaronder verdachte, werden aangehouden, werd in de auto de mobiele telefoon van aangeefster aangetroffen. De verdachte heeft ten overstaan van de politie de telefoon ontsloten. Hij wilde echter niet het wachtwoord aan de politie doorgeven. De politie heeft de telefoon daarna met het door de aangeefster opgegeven wachtwoord ontsloten. Dat betekent dat de verdachte op de hoogte was van het wachtwoord. Deze bevindingen ondersteunen de verklaring van aangeefster dat zij haar telefoon en wachtwoord aan de verdachte heeft aangeboden.
Tijdens de aanhouding van verdachte is bij hem een zwart vuurwapen aangetroffen.
Tenslotte is op de hals van aangeefster DNA aangetroffen van verdachte. Verdachte heeft hiervoor geen (aannemelijke) verklaring gegeven.
Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, acht het gerecht bewezen dat verdachte aangeefster heeft verkracht en haar mobiele telefoon heeft weggenomen. Gelet op de context waarin de mobiele telefoon is weggenomen, is er sprake van wederrechtelijke toeëigening. Verdachte wist of had moeten weten dat in de onderhavige situatie geen sprake was van vrijwillige afgifte zijdens aangeefster. Het gerecht gaat voorbij aan het verweer van verdachte dat hij de mobiele telefoon in 2017 heeft gekocht, nu het door hem geschetste scenario door de inhoud van de voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen wordt weerlegt.
6.2
Bewijsoverweging ten aanzien van P-2016/09089
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde bedreiging niet kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 2] niet als bewijs kan worden gebruikt, omdat het proces-verbaal waarin zijn verklaring is neergelegd, d.d. 11 augustus 2016, noch door de getuige noch door de verbalisant is ondertekend. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat de verklaringen inconsistent zijn en daarom niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
Oordeel van het gerecht
Het gerecht stelt vast dat het proces-verbaal, waarin de verklaring van getuige [getuige 2] is neergelegd, d.d. 11 augustus 2016, noch door de getuige noch door de verbalisant is ondertekend. In het dossier ontbreekt bovendien een net-proces-verbaal. Anders dan de raadsvrouw is het gerecht echter van oordeel dat een door een opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal dat niet in de wettelijk voorgeschreven vorm is opgemaakt als ‘ander geschrift’ in de zin van art. 387 lid 1 onder e Sv aan het bewijs kan meewerken. Genoemde wetsbepaling houdt in dat andere geschriften als in die bepaling bedoeld slechts kunnen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Noch genoemde bepaling noch het bewijsstelsel van het Wetboek van Strafvordering verzet zich er tegen dat slechts dergelijke andere geschriften tot het bewijs van een strafbaar feit worden gebezigd.
Anders dan de raadsvrouw acht het gerecht de verklaringen van aangeefster in hoofdlijnen en op essentiële onderdelen wel consistent. Zo heeft zij zowel op 5 augustus 2018 als op 19 augustus 2018 verklaard dat zij verdachte had aangesproken omdat hij geld zou hebben weggenomen en verdachte haar bedreigde met de woorden: “Mi ta bai matabo”
(ik ga je doodmaken).Verder worden de verklaringen van aangeefster ondersteund door andere bewijsmiddelen, hetgeen eveneens de betrouwbaarheid daarvan staaft. Zo heeft de getuige [getuige 2] verklaard dat verdachte tegen zijn oma zei: “Mi ta mata bo”
(ik zal je doden).Verdachte zelf heeft ter terechtzitting verklaard dat hij boos was en brutaal met zijn oma had gesproken. De tegenstrijdigheden in de verklaringen van aangeefster waar de raadsvrouw op heeft gewezen, acht het gerecht niet gelegen in de onbetrouwbaarheid daarvan. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs.
Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, acht het gerecht de tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.

7.Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer P-2018/005027:
1. Primair:
Verkrachting,
strafbaar gesteld bij artikel 2:197 van het Wetboek van Strafrecht,
2. Diefstal,
strafbaar gesteld bij artikel 2:288 van het Wetboek van Strafrecht,
3. Primair:
Voorbereiding van diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijker te maken en/of voorbereiding van het medeplegen van afpersing, terwijl de feiten wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 1:120 juncto de artikelen 2:289, 2:291 en 2:294 van het Wetboek van Strafrecht,
In de zaak met parketnummer P-2017/05287:
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 2:255, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen,
strafbaar gesteld bij artikel 2:334, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
In de zaak met parketnummer P-2017/00669:
Overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening.
In de zaak met parketnummer P-2016/09089:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 2:255, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

8.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

9.Oplegging van maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting, waaronder het rapport van de psycholoog MSc S. Wichard van 7 februari 2018, die tot oplegging van de PIJ-maatregel adviseert, is gebleken, acht het gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten zestien of zeventien jaar oud. Dit betekent dat hij op grond van artikel 1:157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) overeenkomstig de in dit wetboek neergelegde bepalingen voor jeugdige personen zal worden bestraft.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zevental misdrijven, te weten verkrachting, diefstal, voorbereiding van misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, het voorhanden hebben van munitie, twee bedreigingen met de dood en vernieling. Dit zijn allemaal ernstige en vervelende feiten. Het gerecht rekent het verdachte in het bijzonder zwaar aan dat hij een voor hem onbekende vrouw, terwijl zij op de openbare weg aan het sporten was, heeft verkracht. Verdachte heeft haar met geweld naar een afgelegen plek meegesleept onder bedreiging van een vuurwapen en een schroevendraaier. Verdachte heeft de vrouw gedwongen haar broek uit te doen, waarna hij haar vagina heeft gelikt en zijn vingers in haar vagina heeft gestopt. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft alleen maar oog gehad voor zijn eigen seksuele behoeften en gevoelens. Hij heeft haar letsel en pijn toegebracht en veel angst aangejaagd. Het slachtoffer kampt sindsdien met psychische problemen, waarvoor zij hulp heeft moeten zoeken, zoals ook is gebleken uit voegingsformulier d.d. 28 mei 2018. Ook rekent het gerecht het verdachte zwaar aan dat hij zowel zijn moeder als zijn oma met de dood heeft bedreigd. Verdachte heeft door zijn handelen gevoelens van onrust, angst en onveiligheid binnen de familiesfeer veroorzaakt.
Het gerecht heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Algemene Documentatieregister betreffende de verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het gerecht houdt voorts rekening met de bevindingen en conclusies van de rapporten betreffende de verdachte, alsmede met hetgeen de ter terechtzitting aanwezige reclasseringsmedewerkster ter zake heeft verklaard.
De Stichting Reclassering en Jeugdbescherming heeft in de laatste drie jaren een drietal rapporten uitgebracht betreffende verdachte. Uit de rapporten volgt dat verdachte complexe (psychische) problemen zou hebben ontwikkeld ten gevolge van zijn gebrekkige opvoeding en een lang hulpverleningstraject achter de rug heeft. De problematiek van verdachte is te complex voor begeleiding binnen een ambulant kader. Echter opname in een residentiële instelling voor jongeren met ernstige gedragsproblemen (zoals het Orthopedagogisch Centrum in Aruba of de FBA in Curaçao) wordt gezien zijn leeftijd niet realistisch ingeschat. Verdachte wil overigens geenszins worden opgenomen in voornoemde instelling in Curaçao. Ondanks alle negatieve ervaringen met het hulpverleningssysteem blijft hij hopen op een betere toekomst en staat hij open om in een residentiele setting in Nederland geplaatst te worden. Gezien de vele dynamische aanwezige criminogene factoren blijkt de kans op recidive bij verdachte zeer hoog te noemen. Actueel psychologisch onderzoek en begeleiding wordt dringend geadviseerd. Toezicht van de reclasering gekoppeld aan gespecialiseerde hulpverlening zal de kans van slagen vergroten. Verdachtes sociaal maatschappelijke situatie, met name gebrek aan huisvesting zal echter een groot knelpunt in de begeleiding zijn. Ter terechtzitting heeft de reclasseringsmedewerker voornoemde bevindingen -kort gezegd- bevestigd.
De psycholoog S. Wichard heeft gerapporteerd dat in het onderzoek geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen die duiden op een persoonlijkheids- of ontwikkelingsstoornis. Verdachte wordt volledig toerekeningsvatbaar geacht. De kans op recidive wordt zonder interventie als bovengemiddeld tot hoog geschat. Vanwege de ernst van het ten laste gelegde, de verhoogde kans op recidive van gewelds- en zedendelicten, de ernstige kans op crimineel ontsporen, het ontbreken van een steunend netwerk, het gebrek aan mogelijkheden voor ambulante behandeling en de verwachting dat behandeling de ontwikkeling positief zal beïnvloeden waarbij het gedwongen kader noodzakelijk lijkt om het gedrag te beïnvloeden, gezien behandeling de kans op recidive kan doen verminderen, wordt de PIJ-maatregel geadviseerd.
Het gerecht houdt rekening met de jonge leeftijd van verdachte en neemt de hiervoor genoemde bevindingen en conclusies van de reclassering en de psycholoog over. Het gerecht maakt zich zorgen over verdachte nu sprake is van complexe (psychologische) problematiek en gebrek aan mogelijkheden binnen een ambulant kader. Hoewel de Arubaanse instanties uiteraard niet verantwoordelijk zijn voor het gedrag van verdachte, is het gerecht van oordeel dat is gefaald in het bieden van adequate hulp en begeleiding. Op grond van hetgeen de reclassering en de psycholoog in hun rapporten vermelden is het gerecht tot het oordeel gekomen, dat de veiligheid van anderen en de veiligheid van verdachte zelf, het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Aan de voorwaarden voor oplegging van de gevorderde PIJ-maatregel is voldaan.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf of maatregel dan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

10.Inbeslaggenomen voorwerpen

A.
Onttrekking aan het verkeer
Ten aanzien van het in beslaggenomen vuurwapen zal onttrekking aan het verkeer worden uitgesproken, omdat met behulp van dit voorwerp de in de zaak P-2018/00507 onder 1 primair en 3 tenlastegelegde feiten zijn begaan of voorbereid en het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
B.
Teruggave
Mobiele telefoon
Ten aanzien van de inbeslaggenomen mobiele telefoon wordt, indien deze mobiele telefoon nog niet is teruggeven aan [slachtoffer 1], de teruggave gelast aan [slachtoffer 1], zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Kleding
Het gerecht is van oordeel dat geen strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave aan de verdachte van de onder hem inbeslaggenomen kaki bermuda en een grijskleurig bodyshirt. Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.

11.Benadeelde partij

Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Afl. 9.528,18, bestaande uit Afl. 4.528,18 aan materiële schade en Afl. 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Door de verdediging is de vordering tot schadevergoeding niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1], als gevolg van de in de zaak P-2018/00507 onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. Nu de gevorderde schadevergoeding niet is weersproken en overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal de vordering worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 januari 2018, tot de dag van de voldoening.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft een bedrag van Afl. 2.500,- gevorderd als vergoeding van gemaakte proceskosten.
Kosten van rechtsbijstand betreffen geen rechtstreekse schade, maar komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 380, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 380 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Het gerecht zal daarom aansluiting zoeken bij het liquidatietarief in civiele zaken. De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op Afl. 1.000,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die door het in de zaak P-2018-00507 onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten is toegebracht en de verdachte voor die feiten zal worden veroordeeld, zal het gerecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan het Land Aruba van een bedrag van Afl. 9.528,18, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 januari 2018, tot de dag van de voldoening, ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is mede gegrond op de artikelen 1:74, 1:78, 1:136, 1:157, 1:174, 1:189 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

Het gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte hiervoor strafbaar;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven omschreven;
gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen,voor de duur van
twee (2) jaren;
onttrekt aan het verkeerhet in rubriek 10A genoemde voorwerp;
gelast de teruggaveaan de benadeelde partij E.V. Weller van de in rubriek 10B genoemde mobiele telefoon;
gelast de teruggaveaan de verdachte van de in rubriek 10B genoemde kaki bermuda en grijskleurige bodyshirt;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van
Afl. 9.528,18(
zegge: negenduizendvijfhonderdenachtentwintig florin en achttien centen), bestaande uit Afl. 4.528,18 aan materiële schade en Afl. 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 januari 2018, tot de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op Afl. 1.000,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
Afl. 9.528,18(zegge: negenduizendvijfhonderdenachtentwintig florin en achttien centen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 januari 2018, tot de dag van de voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
190 (hondernegentig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. E.M.D. Angela en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 22 juni 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.