ECLI:NL:OGEAA:2018:595

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
2109 van 2017/AUA201702547
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling omgangsregeling en hoofdverblijfplaats van de minderjarige in een scheidingsprocedure

In deze beschikking van 2 oktober 2018, uitgesproken door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is een verzoek behandeld van de moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.L. Griffith, tegen de vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.O. Lopez, betreffende de omgangsregeling en de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind. De procedure volgde op een eerdere beschikking van 6 februari 2018, waarin de Voogdijraad was verzocht om een onderzoek in te stellen naar de sociale omstandigheden van de ouders en de geschiktheid van hun woonomstandigheden voor de minderjarige. Het rapport van de Voogdijraad, ingediend op 12 juni 2018, concludeerde dat de minderjarige bij de vader woont en dat zijn ontwikkeling geen gevaar loopt in deze situatie. De Voogdijraad adviseerde om de hoofdverblijfplaats bij de vader te handhaven, wat het gerecht heeft overgenomen.

De rechter heeft vastgesteld dat beide ouders geschikt zijn en dat er geen bezwaren zijn tegen de woonomstandigheden van de ouders. De verzoeken van de moeder om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige te wijzigen zijn afgewezen. Daarnaast is er een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige afwisselend bij de ouders verblijft. De regeling houdt in dat de minderjarige de ene week van maandag tot en met dinsdag bij de moeder is, en de andere week bij de vader, met specifieke afspraken voor de weekends en feestdagen. Het verzoek van de moeder om kinderalimentatie is ter zitting ingetrokken. De beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter in dit gerecht, ter zitting van 2 oktober 2018.

Uitspraak

Beschikking van 2 oktober 2018
behorend bij E.J. nr. 2109 van 2017/AUA201702547
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van:
[VERZOEKSTER],
wonende in Aruba,
VERZOEKSTER, hierna de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith,
tegen
[VERWEERDER],
wonende in Aruba,
VERWEERDER, hierna de vader,
gemachtigde: de advocaat mr. M.O. Lopez.
Belanghebbende:
Belanghebbende, de minderjarige

1.DE PROCEDURE

Het eerdere verloop van de procedure blijkt uit de beschikking van dit gerecht van 6 februari 2018. Bij die beschikking is Voogdijraad verzocht een onderzoek in te stellen naar de sociale omstandigheden van partijen ter beantwoording van de vraag welke hoofdverblijfplaats in het belang wordt geacht van de minderjarige en op welke wijze invulling dient te worden gegeven aan het omgangsrecht van de ouder bij wie de minderjarige de gewone verblijfplaats niet zal hebben, en daarover een rapport uit te brengen. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het rapport van de Voogdijraad van 6 juni 2018, ingediend op 12 juni 2018,
  • de overlegde stukken zijdens de moeder,
  • de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling van de zaak achter gesloten deuren op 21 augustus 2018, waaruit blijkt dat de moeder is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde en de vader bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de Voogdijraad was aanwezig mevrouw [vertegenwoordigster].
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

Hoofdverblijfplaats

2.1
Zoals in de tussenbeschikking van 6 februari 2018 reeds is overwogen kunnen, in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening, geschillen tussen de ouders de hoofdverblijfplaat van de minderjarige betreffende op verzoek van beiden of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
2.2
Het rapport van de Voogdijraad van 6 juni 2018 vermeldt onder meer het volgende. Uit het onderzoek is gebleken dat de minderjarige bij de vader woont samen met zijn huidige partner en de twee kinderen van zijn partner, dat de woning van de vader in orde is en dat de ontwikkeling van de minderjarige geen gevaar dreigt te lopen indien vader het hoofdverblijf behoudt. Nu dat de ontwikkeling van de minderjarige geen gevaar dreigt te lopen indien hij zijn hoofdverblijf bij de vader heeft, zijn er volgens de Voogdijraad geen gronden aanwezig om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige te wijzigen. Daarom acht de Voogdijraad de meest geschikte hoofdverblijfplaats bij vader. Voogdijraad adviseert dan ook om de hoofdverblijfplaats bij de vader te handhaven.
2.3
Uit het rapport van de Voogdrijraad blijkt evenwel niet van enig bezwaar tegen een van de ouders of tegen hun woonomstandigheden. Beide ouders en hun woonomstandigheden blijken gelijk geschikt te zijn. Gelet op het rapport van de Voogdijraad, hetgeen ter zitting is besproken en de omstandigheid dat het welbevinden en welzijn van de minderjarige geen gevaar dreigt te lopen bij de vader, ziet het gerecht geen aanleiding om verandering in de hoofdverblijfplaats van de minderjarige aan te brengen. Dit onderdeel van het verzoek van de moeder zal dan ook worden afgewezen.
Omgang
2.4
Ingevolge artikel 1:377h BWA kan de rechter, in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening, een regeling vaststellen inzake de omgang tussen het kind en de ouder bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats niet heeft.
2.5
Uit het onderzoek van de Voogdijraad is gebleken dat (1) beide ouders betrokken zijn in het leven van de minderjarige, (2) beide ouders begripvol zijn en (3) dat zij beide de minderjarige voldoende aandacht geven. De Voogdijraad heeft in zijn rapport een omgangsregeling voorgesteld. Partijen hebben ter zitting geen bezwaar geuit tegen die regeling.
2.6
Gelet op het voorgaande, hetgeen ter zitting is besproken en nu overigens is gebleken dat de door de Voogdijraad voorgestelde omgangsregeling in het belang van de minderjarige is, zal het gerecht de omgangsregeling tussen de ouders en de minderjarige vaststellen zoals hierna vermeld.
Kinderalimentatie
2.7
Het verzoek van de moeder dat strekt tot het veroordelen van de vader om in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige bij te dragen, is ter zitting ingetrokken.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
-bepaalt de omgang tussen de minderjarige en de ouders als volgt:
- om en om:
* de ene week: van maandag tot en met dinsdag bij de moeder, waarbij de moeder de minderjarige na school ophaalt, van woensdag tot en met donderdag bij de vader, waarbij de vader de minderjarige na school ophaalt, en van vrijdag tot en met zondag bij de moeder, waarbij de moeder de minderjarige na school ophaalt,
* de ene week: van maandag tot en met dinsdag bij de vader, waarbij de vader de minderjarige na school ophaalt, van woensdag tot en met donderdag bij de moeder, waarbij de moeder de minderjarige na school ophaalt, en van vrijdag tot en met zondag bij de vader, waarbij de vader de minderjarige na school ophaalt,
  • afwisselend op de kerstdagen (dit jaar op 24 december tot 26 december bij de vader),
  • afwisselend op oud- en nieuw (dit jaar op 30 december tot 2 januari bij de moeder),
  • Vaderdag en verjaardag van de vader bij de vader,
  • Moederdag en verjaardag van de moeder bij de moeder,
  • afwisselend per jaar op de verjaardag van de minderjarige (dit jaar bij de vader),
  • de helft van de schoolvakanties, door partijen nader te bepalen,
  • als een ouder gaat reizen zonder de minderjarige, verblijft de minderjarige bij de andere ouder;
-wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter in dit gerecht, ter zitting van 2 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.