Op 2 oktober 2018 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2005. Het verzoek tot ondertoezichtstelling werd ingediend door de Voogdijraad op 22 januari 2018, met als doel de minderjarige voor een periode van één jaar onder toezicht te stellen en een gezinsvoogdes te benoemen. De procedure omvatte een minderjarigenverhoor op 12 maart 2018 en een mondelinge behandeling op 20 maart 2018, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun gemachtigden, aanwezig waren. De moeder heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige na de echtscheiding van de ouders in 2013.
De Voogdijraad voerde aan dat er geen communicatie tussen de ouders is en dat de moeder niet meewerkt aan het opbouwen van de omgang tussen de vader en de minderjarige. De minderjarige wenst de vader niet te zien, en de moeder ondersteunt dit standpunt. De Voogdijraad stelde dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om het recht van de minderjarige op omgang met de vader te waarborgen.
Het gerecht heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de minderjarige met zedelijke of lichamelijke ondergang wordt bedreigd, zoals vereist volgens artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba. Daarom werd het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking werd gegeven door rechter E.M.D. Angela, in aanwezigheid van de griffier.