Uitspraak
1.DE PROCEDURE
2.DE VASTSTAANDE FEITEN
3.DE VORDERING
4.DE BEOORDELING
badgemet een geldigheidsduur van drie jaar door de Aruba Airport Authority’s N.V., zonder welke hij zijn werkzaamheden als specialist bij de grenspolitie niet kan uitoefenen, aldus [eiser]. Naar het oordeel van het gerecht heeft [eiser] evenwel onvoldoende onderbouwd dat en waarom het beslag in de weg staat aan de verkrijging van voormelde verklaring van geen bezwaar en daarmee een
badge. Zo heeft [eiser] de stelling dat een alimentatiebeslag voor het verkrijgen van een verklaring van geen bezwaar een afwijzingsgrond is niet nader toegelicht. In dit verband neemt het gerecht nog het volgende in aanmerking. Nu de geldigheidstermijn van de huidige
badgevan [eiser] op 1 november 2018 verloopt, heeft hij kennelijk op 1 november 2015 zodanige
badgeuitgereikt gekregen. Op dat moment lag er beslag op zijn salaris, eveneens op verzoek van [gedaagde] ter executie van voormelde beschikking van het gerecht van 13 december 2007. Dat, zoals [eiser] desgevraagd ter zitting heeft verklaard, aan hem destijds een tijdelijke
badgeis uitgereikt, in afwachting van de uitkomst van het door hem met het oog op uitgifte van een zodanige
badgeaanhangig gemaakt kort geding tot opheffing van dat beslag, dat heeft geleid tot het vonnis van het gerecht van 12 februari 2016, K.G. 102 van 2016 waarbij dat beslag is opgeheven, acht het gerecht niet aannemelijk. Indien dat het geval was geweest, had het voor de hand gelegen dat [eiser] dit belang in die procedure had aangevoerd ter onderbouwing van zijn verzoek om opheffing van het beslag. Uit de stukken valt echter niet af te leiden dat hij dat heeft gedaan, maar dat hij als belang heeft aangevoerd een consolidatielening bij de bank te kunnen aangaan.