OVERWEGINGEN
Regelgeving
1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g van de Rijkswet verkrijgt de vreemdeling, die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en die gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijk verklaring het Nederlanderschap door een bevestiging als bedoeld in het derde lid.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt – in dit geval de Gouverneur, zulks ingevolge artikel 2 van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: het Besluit) –, aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden beoordeelt waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
2. Ingevolge artikel 72 van het Besluit kunnen ter uitvoering ervan bij ministeriële regeling nadere regels worden vastgesteld. Ter uitvoering hiervan is vastgesteld de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: de Regeling). Ingevolge artikel 2 van de Regeling oefent de uitvoeringsautoriteit de hem in het Besluit opgedragen werkzaamheden uit in overeenstemming met de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet, die van kracht is in het desbetreffende Rijksdeel (hierna: de Handleiding).
3. In de Handleiding toegespitst op het gebruik in Aruba, staat onder meer als toelichting op artikel 6, eerste lid, onderdeel g van de Rijkswet, voor zover hier van belang, het volgende:
De hier bedoelde vreemdeling, die de optieverklaring in Aruba aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid van de Rijkswet, als cumulatief:
- hij gedurende minstens drie jaar de echtgenoot is van een en dezelfde Nederlander. De echtgenoot moet op het moment van de bevestiging van de verkrijging in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Dat Nederlanderschap is niet vereist gedurende de gehele periode van drie jaar;
- hij onmiddellijk voorafgaand aan de bevestiging van de verkrijging een ononderbroken periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (…);
Toelating
‘Toelating’ betekent in de Arubaanse situatie concreet dat een vreemdeling (niet-Nederlander) verblijfsrecht heeft in Aruba op grond van de Landsverordening Toelating, uitzetting en verwijdering (LTUV). Het verblijfsrecht voor een niet-Nederlander kan voor een bepaalde of onbepaalde tijd zijn. De vreemdeling verblijft in de volgende gevallen rechtmatig in Aruba als hij in het bezit is van één van de volgende documenten:
1. een vergunning tot tijdelijk verblijf (artikel 6, tweede lid, LTUV jo. artikel 7 LTUV); of
2. een vergunning tot verblijf (artikel 6, derde lid, LTUV jo. artikel 7a LTUV); of
3. een verklaring van toelating van rechtswege (artikel 3 LTU(V)); of
4. een verklaring van toelating van rechtswege op grond van het beoogde artikel 3, eerste lid aanhef en onder g, uit het voorstel (ZJ 2011-2012-736) tot aanpassing van de LTU(V).
Onafgebroken periode
De periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In bedoelde periode mogen er dus geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint opnieuw een termijn van vijftien jaren te lopen. Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating zal de Gouverneur afleiden uit het verblijfsdocument en de gegevens uit de bevolkingsadministratie. In andere gevallen zal de duur van de onafgebroken toelating alleen kunnen worden beoordeeld door de DIMAS aan de hand van de gegevens in het NAVAS. In die situatie zal de Gouverneur de DIMAS verzoeken om aan hem een bericht omtrent toelating af te geven. Onderbrekingen in de verblijfshistorie van deze optanten, de zogenaamde verblijfsgaten, zijn reden voor weigering van vaststelling van de optieverklaring
Huwelijk
Met huwelijk wordt in dit geval bedoeld huwelijk respectievelijk in Nederland geregistreerd partnerschap in de zin van het Nederlands Burgerlijk Wetboek (hierna: NBW). Anders dan bij naturalisatie wordt aan de optant niet de eis gesteld dat hij voorafgaand aan de optie en de bevestiging daarvan gedurende drie jaar onafgebroken moet hebben samengewoond met de Nederlandse echtgenoot respectievelijk geregistreerde partner. De plicht tot samenwoning vloeit namelijk niet meer voort uit het NBW en is ook niet in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h van de Rijkswet opgenomen.
4. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de LTUV wordt, behalve die personen op wie de LTUV ingevolge artikel 1 niet van toepassing is en degenen die op de voet van artikel 3 van rechtswege toelating tot verblijf hebben, niemand in Aruba toegelaten zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf. Artikel 7, eerste lid en artikel 7a, eerste lid van de LTUV bepalen voor zover hier van belang dat een vergunning tot (tijdelijk) verblijf wordt verleend door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken.
5. Appellante, van Dominicaanse nationaliteit, is sedert 1 april 2000 gehuwd met een in Aruba geboren Nederlander. Appellante verblijft sedert 17 mei 2001 in Aruba. Appellante had een verblijfsstatus ex artikel 1, lid 1, onder d van de LTU, welke bepaling in de LTUV per 1 juli 2012 is komen te vervallen.
6. Over de periode van 8 september 2013 tot 18 augustus 2015 en van 24 augustus 2015 tot 9 mei 2016 stond appellante niet op hetzelfde adres als haar echtgenoot ingeschreven.
7. In dit geval gaat het om de vraag of verweerder terecht heeft geweigerd de verkrijging van het Nederlanderschap door appellante op de voet van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g van de Rijkswet, te bevestigen.
8. Bij de beoordeling van het bezwaar van appellante door de Bezwaaradviescommissie (Bac) heeft de Bac zich op het standpunt gesteld dat – kort samengevat – in de Handleiding is bepaald dat anders dan bij naturalisatie, aan de optant niet de eis gesteld wordt dat zij voorafgaand aan en ten tijde van de optie en de bevestiging daarvan, gedurende drie jaar onafgebroken moet hebben samengewoond met haar Nederlandse echtgenoot. Voorts voert de Bac aan dat het gerecht reeds heeft bepaald dat het DIMAS niet vrijstaat om in afwijking van de Rijkswet en de Handleiding een samenwoningseis te stellen. De Bac heeft dan ook geadviseerd om het bezwaar van appellante gegrond te verklaren en de primaire beschikking te heroverwegen.
9 Het gerecht overweegt hiertoe als volgt.
9.1Zoals vermeld onder 6, stond appellante niet onafgebroken op hetzelfde adres als haar echtgenoot ingeschreven. Appellante heeft zelf ter zitting bevestigd dat zij, om verschillende redenen, meerdere perioden niet met haar echtgenoot heeft samengewoond. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellante in ieder geval over de perioden van 8 september 2013 tot 18 augustus 2015 en van 24 augustus 2015 tot 9 mei 2016 niet met haar echtgenoot heeft samengewoond.
9.2Appellante had een verblijfsstatus ‘toelating van rechtswege’. Deze verblijfsstatus is geldig, zolang de betrokkene gehuwd is en samenwoont met de (Nederlandse) echtgenoot. Gedurende de perioden die appellante niet op hetzelfde adres stond ingeschreven als haar echtgenoot, voldeed zij dus niet aan de voorwaarde verbonden aan de verblijfsstatus “toelating van rechtswege” en had zij derhalve gedurende die periodes geen verblijfsstatus. Voor die perioden heeft appellante ook geen vergunning tot verblijf aangevraagd. Deze perioden dienen dan ook te worden aangemerkt als zogenaamde verblijfsgaten.
9.3Het bestaan van de verblijfsgaten wordt door appellante niet betwist. Zij stelt zich evenwel op het standpunt dat dit haar niet kan worden aangerekend, nu zij – kort gezegd – door toedoen van haar echtgenoot niet langer met hem kon samenwonen.
9.4Zoals vermeld onder 2, oefent verweerder de hem in het Besluit opgedragen werkzaamheden, uit hij in overeenstemming met de Handleiding. Volgens de Handleiding zijn verblijfsgaten reden voor weigering van vaststelling van de optieverklaring. Hieruit vloeit voort dat verweerder geen beleidsvrijheid heeft ten aanzien van de bevestiging van een verkrijging van het Nederlanderschap. In het geval verweerder constateert dat er sprake is van onderbrekingen in het rechtmatige verblijf van een optant, zal hij de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap dus moeten weigeren. Nu ten aanzien van appellante is gebleken dat sprake is van verblijfsgaten heeft verweerder naar het oordeel van het gerecht terecht geweigerd de verkrijging van het Nederlanderschap van appellante te bevestigen.
9.5Verweerder heeft in de bestreden beschikking voorts terecht overwogen dat hetgeen de Bac heeft aangevoerd over de samenwoningseis, betrekking heeft op een andere situatie dan hier aan de orde. Het gaat niet, zie 3, om de betekenis van samenwonen voor het aspect huwelijk, maar voor het aspect toelating. Verweerder heeft niet in afwijking van de Handleiding een samenwoningseis gesteld.
10. Het beroep is derhalve ongegrond.