In deze alimentatiezaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, verzoekt de Voogdijraad de vader tot betaling van een maandelijkse bijdrage van Afl. 445,- voor de verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind, geboren in 2002. De vader, die in persoon procedeert, heeft de minderjarige erkend en is wettelijk verplicht om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding. De moeder van het kind, die ook als belanghebbende is aangemerkt, heeft de kosten van de minderjarige vastgesteld op Afl. 889,99,- per maand, terwijl het gerecht als richtsnoer Afl. 650,- hanteert voor kinderen van 12 jaar en ouder.
Tijdens de zitting op 4 september 2018 zijn zowel de vader als de moeder verschenen, en de vader heeft aangegeven dat hij bereid is Afl. 200,- per maand bij te dragen. Het gerecht heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op Afl. 890,- per maand, rekening houdend met de noodzakelijke kosten voor verzorging en opvoeding. De draagkracht van de moeder is vastgesteld op nihil, terwijl de vader een inkomen van Afl. 700,- per maand als automonteur heeft opgegeven, wat door de moeder wordt betwist.
Uiteindelijk heeft het gerecht geoordeeld dat de vader in staat is om een bijdrage van Afl. 200,- per maand te betalen, met ingang van 1 oktober 2018. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek om een hogere bijdrage is afgewezen. Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur en openbaar uitgesproken op 16 oktober 2018.