ECLI:NL:OGEAA:2018:710

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
A.R.1513 van 2017; AUA201701558
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake commissariaatvergoeding en bewijsvoering in civiele procedure

In deze civiele procedure, aangespannen door een eiser wonende te Aruba, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H.J. Kock, tegen de naamloze vennootschap Banco di Caribe (Aruba) N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Bemer, staat de vraag centraal of de gedaagde voldoende bewijs heeft geleverd omtrent de commissariaatvergoedingen die aan de commissarissen zijn uitgekeerd. De zaak betreft een vervolg op een tussenvonnis van 30 mei 2018, waarin de gedaagde was opgedragen om bewijs te leveren dat de commissarissen met een vergelijkbaar werkpakket als de eiser dezelfde vergoeding hebben ontvangen.

De gedaagde heeft een verklaring overgelegd van de CEO en Managing Director van de onderneming, waarin wordt gesteld dat de commissarissen in de periode van 2013 tot 2018 een vergelijkbare vergoeding van ongeveer AWG 45.000,00 per jaar hebben ontvangen. Daarnaast is er een notitie van het Internal Audit Department overgelegd, waaruit blijkt dat er geen gedocumenteerde informatie beschikbaar was over de hoogte van de vergoedingen, maar dat op basis van e-mailcorrespondentie een bedrag van USD 25.000,00 was afgesproken. De eiser heeft echter betwist dat de overgelegde stukken voldoen aan de eisen die in het tussenvonnis zijn gesteld en verzocht om een overzicht van alle vergoedingen van de commissarissen.

De rechter heeft besloten om de zaak naar de rol voor conclusie van repliek te verwijzen, zodat de eiser de gelegenheid krijgt om zijn stellingen verder te onderbouwen. De rechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgedaan. De uitspraak vond plaats op 14 november 2018, en de rechter heeft de zaak naar de rol van 12 december 2018 verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

Vonnis van 14 november 2018
Behorend bij A.R.1513 van 2017/ AUA201701558
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[EISER]
wonende te Aruba,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. M.H.J. Kock,
tegen:
de naamloze vennootschap
BANCO DI CARIBE (Aruba) N.V.,
gevestigd te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: BdCA,
gemachtigde: de advocaat mr. M. Bemer.

1.DE VERDERE PROCEDURE

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 mei 2018;
- de akte aan de zijde van BdCA;
- de contra-akte aan de zijde van [eiser];
- de akte uitlating producties aan de zijde van BdCA.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Bij tussenvonnis is BdCA in de gelegenheid gesteld een akte te nemen om haar stelling te onderbouwen dat alle commissarissen bij BdCA met een vergelijkbaar werkpakket als dat van [eiser], dezelfde vergoeding hebben ontvangen als [eiser].
2.2
BdCA heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en een verklaring van 22 juni 2018, ondertekend door [CEO en general manager], CEO en General Manager respectievelijk P. Virginia, Managing Director, overgelegd. Hierin is te lezen dat zowel BdC als BdCA in de periode 2013 tot 2018 drie commissarissen hadden, te weten [commissaris 1] en [eiser] met een vergelijkbaar werkpakket en de voorzitter, met een ander takenpakket. Tevens volgt uit deze verklaring dat [commissaris 1] en [eiser] een zelfde vergoeding van ca. AWG 45.000,00 per jaar hebben ontvangen voor hun werkzaamheden.
2.3
Voorts heeft BdCA een notitie overgelegd afkomstig van ‘Internal Audit Department van BdC van 22 juni 2018. Hierin is te lezen dat de CEO van BdCA op 20 juni 2018 heeft verzocht om een opgave van de aan [eiser] en [commissaris 1] uitgekeerde commissariaatvergoedingen in de periode 2013 tot 2017. Uit de notitie volgt voorts dat het Internal Audit Department geen gedocumenteerde informatie heeft ontvangen over de hoogte van de afgesproken vergoeding. Wel kon op basis van e-mailcorrespondentie worden afgeleid dat er overeenstemming bestond over een bedrag van USD 25.000, zijnde om en nabij AWG 45.000,00. Uit onderzoek heeft dit departement voorts afgeleid dat gedurende de jaren 2013 tot 2016 zowel [commissaris 1] als [eiser] een netto bedrag van ongeveer AWG 45.000,00 per jaar hebben ontvangen, dat [eiser] per 1 april 2016 is afgetreden als commissaris van BdC maar het hele jaar betaald heeft gekregen, dat [eiser] per 1 juli 2017 is afgetreden als commissaris van BdCA en dat in 2017 nog geen betaling heeft plaats gevonden.
2.4 [
eiser] heeft eveneens een akte genomen, waarin hij stelt dat de door BdCA overgelegde stukken niet voldoen aan hetgeen in r.o. 4.5 van het tussenvonnis van 30 mei 2018 is overwogen. Verzocht was om een overzicht van de vergoedingen van
allecommissarissen en niet alleen van [commissaris 1] en [eiser]. Om deze reden dient de overgelegde notitie van Internal Audit Department - aldus [eiser] - buiten beschouwing te blijven. Daarnaast stelt [eiser] dat hij onvoldoende in staat is geweest om te reageren op de conclusie van antwoord en verzoekt hij om alsnog te mogen repliceren.
2.5
Het gerecht zal om proceseconomische redenen de zaak naar de rol voor conclusie van repliek verwijzen. Het komt het gerecht geraden voor dat [eiser] van deze gelegenheid gebruik maakt om zijn stelling dat
anderecommissarissen AWG 60.000 per jaar ontvingen en dat dit bedrag slechts betrekking had op één commissariaat, met verifieerbare stukken te onderbouwen.
2.6
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
3.1
verwijst de zaak naar de rol van woensdag
12 december 2018voor conclusie van repliek aan de zijde van [eiser]
3.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.[1] Zie onderaan bijlage Formele relaties
2.[2] Zie onderaan bijlage Overzicht rechtsgebieden
3.[3] Zie onderaan bijlage Bijzondere kenmerken van uitspraak