In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 1 november 2018 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend door de officier van justitie, mr. E.D. Schwengle, en betrof de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Landsverordening verdovende middelen. De veroordeelde was niet verschenen tijdens de behandeling van de vordering, maar zijn raadsman, mr. V.A.V. Carlo, was wel aanwezig. De officier van justitie vorderde dat het gerecht de maatregel van ontneming zou opleggen, waarbij het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op Afl. 27.357,31, vermeerderd met eventuele rente. Tevens werd verzocht om vervangende hechtenis indien de veroordeelde niet in staat zou zijn om het bedrag te betalen.
Het gerecht heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde en zijn echtgenote aanzienlijke bedragen op spaarrekeningen hadden staan, terwijl er geen legale inkomstenbronnen waren die deze bedragen konden verklaren. Uit het onderzoek bleek dat de veroordeelde in de periode van 2013 tot 2015 aanzienlijke contante transacties had gedaan in casino's, wat leidde tot de conclusie dat hij wederrechtelijk voordeel had genoten. Het gerecht oordeelde dat de vordering van de officier van justitie gegrond was en legde de verplichting op tot betaling van het vastgestelde bedrag aan het Land Aruba. Bij gebreke van volledige betaling zou vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van 140 dagen.
De beslissing werd genomen op basis van artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt. Het gerecht benadrukte dat de duur van de vervangende hechtenis niet zou worden verminderd door het voldoen van slechts een gedeelte van het verschuldigde bedrag. Deze uitspraak is gedaan door rechter mr. Y.M. Vanwersch en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.