ECLI:NL:OGEAA:2018:768

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
2451 van 2017/AUA201702992
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke geschil over aandelenoverdracht en borgtocht tussen eiser en DCV Aruba

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is een geschil ontstaan tussen eiser, vertegenwoordigd door de advocaten D.M. Wildeman en B. Coffie, en gedaagden, waaronder de naamloze vennootschap DCV Aruba Vending N.V. en gedaagde 2, vertegenwoordigd door advocaat P. Brown. De zaak betreft een vordering van eiser tot betaling van een bedrag van AWG 52.102, alsook een bedrag van Naf 49.844,00 uit hoofde van een leenovereenkomst. Eiser stelt dat DCV Aruba en gedaagde 2 hem een bedrag verschuldigd zijn op basis van een overeenkomst van 22 oktober 2015, waarin aandelen in DCV zijn overgedragen.

De procedure omvatte verschillende conclusies van partijen, waarbij eiser zijn vorderingen heeft onderbouwd met verwijzingen naar de overeenkomst en de waardering van de aandelen door CATC. Gedaagden hebben verweer gevoerd en in reconventie vorderingen ingesteld tegen eiser, waaronder een verzoek om rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van gelden. Het gerecht heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, met bijzondere aandacht voor de uitleg van de overeenkomst en de Haviltexmaatstaf.

Uiteindelijk heeft het gerecht geoordeeld dat DCV Aruba geen betalingsverplichting heeft jegens eiser op basis van de overeenkomst, maar dat gedaagde 2 wel een bedrag van AWG 11.089 aan eiser dient te betalen. De vorderingen van gedaagden in reconventie zijn afgewezen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, en de uitspraak is gedaan op 12 december 2018.

Uitspraak

Vonnis van 12 december 2018
Behorend bij A.R 2451 van 2017/AUA201702992
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te Aruba,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaten mrs. D.M. Wildeman en B. Coffie,
tegen:
de naamloze vennootschap
DCV ARUBA Vending N.V,
gevestigd te Aruba,
gedaagde, hierna te noemen DCV Aruba,
[gedaagde 2],
wonende te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde 2],
gemachtigde: de advocaat mr. P. Brown.

1.DE PROCEDURE

in conventie en reconventie
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie, tevens van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties in conventie;
- de akte uitlating producties in reconventie;
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

in conventie en reconventie
2.1
Partijen hebben op 19 mei 2006 samen met de heer [naam heer] DCV Aruba opgericht.
2.2
Uit het als productie 4 bij verzoekschrift overgelegde uittreksel uit het handelsregister van Bonaire blijkt dat op 24 februari 2006 is opgericht Dutch Caribbean Vending DCV Bonaire B.V. (hierna DCV Bonaire). [eiser] is op 1 maart 2006 ingeschreven als bestuurder. Deze besloten vennootschap is op 5 juli 2011 opgeheven.
2.3
Op 20 september 2007 heeft DCV Bonaire een overeenkomst gesloten met de bank MCB, waarbij aan DCV Bonaire een krediet werd verleend van Naf 50.000,00.
2.4
Tussen MCB, [gedaagde 2], [eiser] en DCV Curacao Vending N.V. zijn op 20 september 2007 overeenkomsten van borgtocht tot stand gekomen. Ieder heeft zich hierbij hoofdelijk verbonden voor de betaling van hetgeen de MCB bank uit hoofde van de kredietovereenkomst van DCV Bonaire te vorderen heeft.
2.5
Uit het als productie 5 bij verzoekschrift overgelegde uittreksel uit het handelsregister van Bonaire volgt dat op 1 september 2010 de besloten vennootschap TFA Company is opgericht en dat [eiser] op 7 maart 2012 is ingeschreven als bestuurder. Deze onderneming is op 12 juli 2016 opgeheven.
2.6
Op 22 oktober 2015 is tussen partijen een overeenkomst gesloten.
Hierin is voor zo ver relevant het volgende bedongen:
Artikel 1. Overdracht en levering aandelen DCV
1.1 [
[eiser] verkoopt en levert hierbij aan [gedaagde 2], evenals [gedaagde 2] hierbij koopt en in ontvangst neemt vijftig (50) aandelen in DCV, genummerd 31 tot en met 60 en 81 tot en met 100, met een nominale waarde van AWG 100,00 per aandeel.
1.2
Door medeondertekening van deze akte erkent DCV deze overdracht en levering, verbindt het zich deze overdracht en levering in het aandeelhoudersregster van DCV te registreren en ontslaat zij nadrukkelijk [eiser] van zijn volstortingsplicht, onverminderd art.56 van het Wetboek van Koophandel van Aruba.
Artikel 2 Afstanddoening van aanspraak op aandelen TFA
2.1 [
gedaagde 2] doet hierbij onvoorwaardelijk afstand van zijn aanspraken op aandelen in TFA.
Artikel 3 Koopprijs en verrekening
3.1
Partijen komen overeen dat [gedaagde 2] bij ondertekening van deze overeenkomst USD 8.600 […] betaalt aan [eiser].
3.2
Partijen komen overeen dat met de betaling onder 3.1 de waarde van de aandelen in DCV en de aandelen in TFA met elkaar verrekend zijn en er volledig betaald is door partijen over en weer en partijen elkaar niets meer verschuldigd zijn ter zake de koopprijs voor de aandelen DCV en TFA over en weer, behoudens hetgeen in artikel 3.3 is bepaald.
3.3 [
gedaagde 2] zal de accountant van DCV (CATC) opdracht geven om de aandelen in DCV te waarderen per 1 november 2015, welke waardering uiterlijk 30 november 2015 gereed zal zijn. De waardering zal uitgaan van gebruikelijke waarderingsmethoden om te komen tot de marktwaarde van de aandelen in DCV. Partijen komen overeen dat de waardering bindend zal zijn tussen partijen. Mocht uit de waardering door CATC blijken dat de aandelen van [eiser] in DCV meer dan AWG 50.000,00 waard zijn, dan zal [gedaagde 2] het meerdere boven AWG 50.000 aan [eiser] betalen, uiterlijk 15 december 2015.
2.7
CATC heeft in opdracht van partijen de waarde van de aandelen bepaald.
In haar eerste rapport wordt deze waarde bepaald op AWG 61.000,00.
2.8
In een e-mail van 14 december 2015 aan [eiser] en [gedaagde 2] bericht CATC dat er naast de berekende waarde van de aandelen, ook afgerekend dient te worden op basis van activa en passiva. In een tweede rapport stelt CATC dat de totale waarde van de onderneming AWG 204.204 bedroeg en elke aandeelhouder recht heeft op AWG 102.102.
2.9
In reactie hierop bericht de gemachtigde van [gedaagde 2] dat de waardering door CATC niet correct is geschied omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met latente belastingschulden. Indien hiermee wel rekening wordt gehouden, zou de waarde van de onderneming slechts AWG 14.580 zijn.
2.1
Op 26 januari 2016 verzendt CATC het definitieve rapport aan de aandeelhouders. Hierin is (wederom) vermeld dat de waarde van het aandelenkapitaal AWG 61.000 is.
2.11
Bij brief van 4 oktober 2017 bevestigt MCB aan [eiser] dat tussen hen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen voor een bedrag ad USD 33.123, af te lossen gedurende 5 jaar in maandelijkse termijnen van USD 341. Het doel van deze lening is om de kredietfaciliteit van DCV B.V. (Bonaire) af te lossen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

In conventie
3.1 [
eiser] vordert - na vermeerdering van eis en bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad -
1) veroordeling van [gedaagde 2] en DCV Aruba tot betaling van AWG 52.102, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2016;
2)
primair
DCV Aruba te veroordelen tot betaling van een bedrag ad Naf 49.844,00 uit hoofde van de leenovereenkomst tussen DCV Aruba en DCV Bonaire in verband met aangeschafte vending automaten;
subsidiair
Helder te veroordelen tot betaling van USD 16.561,50 uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst;
3) [gedaagde 2] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2 [
eiser] grondt de eerste vordering op artikel 3.3. van de overeenkomst en de aanvulling hierop van CATC, dat er naast de koopsom van de aandelen tevens nog afgerekend dient te worden op basis van de activa en passiva. Ten aanzien van het sub 2) gevorderde baseert [eiser] zich op de overeenkomst van borgtocht.
3.3 [
gedaagde 2] en DCV voeren hiertegen verweer dat bij de beoordeling aan de orde komt.
in reconventie
3.4 [
gedaagde 2] en DCV vorderen in reconventie bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
1) [eiser] te veroordelen om binnen 14 dagen na heden rekening en verantwoording af te leggen over zijn beheer van de gelden die DCV Aruba in de jaren 2014, 2015 en 2016 heeft overgemaakt aan DCV Bonaire, op straffe van een dwangsom van
Afl. 5000,00 per dag;
2) indien uit de R&V blijkt dat enig bedrag niet ten goede is gekomen aan DCV Aruba, [eiser] te veroordelen dit bedrag aan DCV te betalen, vermeerderd met rente en kosten.
Een en ander met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding.
3.6 [
eiser] voert tegen de vordering in reconventie verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

in conventie
4.1
In geschil is op de eerste plaats de vraag DCV Aruba enig bedrag aan [eiser] verschuldigd is uit hoofde van de overeenkomst van 22 oktober 2015.
4.2
Met DCV is het gerecht van oordeel dat uit tekst van de overeenkomst onmiskenbaar volgt dat DCV door ondertekening, slechts de overdracht en levering van de aandelen erkent en dat zij [eiser] finale kwijting verleent ten aanzien van zijn volstortingsverplichting. Op DCV rust uit hoofde van deze overeenkomst geen enkele betalingsverplichting jegens [eiser]. Dit heeft tot gevolg dat het achter 1. gevorderde jegens DCV afgewezen wordt.
4.3
Aan de orde is dan ook de vraag of [gedaagde 2] enig bedrag aan [eiser] verschuldigd is uit hoofde van de overeenkomst van 22 oktober 2015. Het gerecht ziet zich voor de vraag gesteld hoe het bepaalde in artikel 3 van de overeenkomst van 22 oktober 2015 uitgelegd dient te worden.
4.4
Volgens vaste jurisprudentie geldt bij de uitleg van mondelinge of schriftelijke overeenkomsten alsmede bij de uitleg van wilsverklaringen en mededelingen die (beoogde) contractspartijen elkaar doen en bij de beantwoording van de vraag of en in welke zin een overeenkomst tot stand is gekomen, de Haviltexmaatstaf (HR 13 maart 1981, NJ 1981/635). Volgens deze maatstaf dient uitleg niet plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het contract of de betrokken wilsverklaring of mededeling is gesteld (alhoewel die taalkundige betekenis vaak wel van groot belang is), maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn de omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, van beslissende betekenis. Met de omstandigheden van het concrete geval wordt gedoeld op de omstandigheden ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, doch dat sluit niet uit dat bij de uitleg mede wordt gelet op zich later voordoende omstandigheden voor zover voor de uitleg relevant. Met name het gedrag van partijen bij de uitvoering van de overeenkomst kan aanwijzingen opleveren omtrent de betekenis die partijen aan hun overeenkomst hebben toegekend. Bij dit alles zij nog bedacht dat de rechten en verplichtingen van partijen ten opzichte van elkaar niet alleen bepaald worden door hetgeen zij uitdrukkelijk zijn overeengekomen, maar ook door de redelijkheid en billijkheid die hun rechtsverhouding beheerst.
4.5
Uit de tekst van artikel 3 volgt op de eerste plaats dat [gedaagde 2] na betaling van een bedrag ad USD 8.600,00 niets meer verschuldigd was aan [eiser] ter zake de aandelenoverdracht en dat de aandelen DCV en TFA hiermee met elkaar verrekend waren. Slechts in het geval mocht blijken dat
de aandelenin DCV meer dan AWG 50.000 waard zouden zijn, diende [gedaagde 2] het meerdere nog te betalen. Uit de redactie van dit artikel maakt het gerecht op dat het de bedoeling van partijen was om uitsluitend de waarde van de aandelen te laten bepalen. Eerst na het sluiten van de overeenkomst oppert CATC dat niet alleen de aandelen gewaardeerd dienen te worden, maar dat partijen ook moeten afrekenen op basis van activa en passiva. CATC heeft vervolgens annex 5 toegevoegd aan haar rapport. Hieruit volgt dat de onderneming AWG 204,204 waard is en dat elke aandeelhouder recht heeft op de helft hiervan. [eiser] baseert zijn vordering op deze annex 5. [gedaagde 2] heeft evenwel op 4 januari 2016 CATC laten weten zich niet te kunnen vinden in deze waardering, omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met mogelijke fiscale aanslagen. Indien hiermee wel rekening zou worden gehouden zouden de aandelen nog maar AWG 14.580 waard zijn. Naar aanleiding van deze opmerkingen van [gedaagde 2], heeft CATC op 26 januari 2016 wederom een rapport uitgebracht, waarin zij uitsluitend het aandelenkapitaal waardeert op AWG 61.089.
4.6
De vraag luidt of de overeenkomst van 22 oktober 2015 zodanig uitgelegd dient te worden dat afgerekend dient te worden op basis van de betwiste annex 5. Naar het oordeel van het gerecht dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Hoewel ervan uit dient te worden gegaan dat het de bedoeling van partijen was om op correcte wijze met elkaar af te wikkelen, kan niet worden vastgesteld dat het hun bedoeling was om af te wikkelen op basis van de door CATC berekende waarde van de activa en passiva zoals opgenomen in annex 5. Daar komt bij dat deze de waarde door [gedaagde 2] gemotiveerd weersproken is, omdat geen rekening is gehouden met latente financiële verplichtingen. In het licht van de geschetste feiten en omstandigheden is het gerecht van oordeel dat afgewikkeld dient te worden op basis van de waarde van de aandelen. Dat neemt niet weg dat de activa en passiva ook afgewikkeld dienen te worden, doch hierover dienen partijen eerst overeenstemming te bereiken.
4.7.
Nu CATC de waarde van de aandelen bindend heeft vastgesteld op AWG 61.089 dient op basis afgerekend te worden. Anders dan [gedaagde 2] suggereert, volgt uit het rekenvoorbeeld zoals vermelde in artikel 3.3 van de overeenkomst dat hij het meerdere boven AWG 50.000 aan [eiser] dient te betalen en niet de helft hiervan. In zijn conclusie van antwoord stelt [gedaagde 2] dan ook ten onrechte dat hij in het geval de aandelen meer dan AWG 50.000 waard zouden zijn, hij slechts de helft van het meerdere verschuldigd zou zijn. Een en ander heeft tot gevolg dat [gedaagde 2] ter zake de aandelenoverdracht nog een bedrag ad AWG 11.089 aan [eiser] dient te voldoen. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf datum indiening verzoekschrift, nu gesteld noch gebleken is dat Helder eerder in verzuim was.
4.8 [
eiser] vordert voorts (na wijziging van eis) primair om DCV Aruba te veroordelen tot betaling van een bedrag ad Naf 49.844,00. Aan deze vordering legt [eiser] ten grondslag dat DCV Bonaire ten behoeve van DCV Aruba een kredietfaciliteit is aangegaan. Deze kredietovereenkomst viel buiten de overeenkomst van aandelenoverdracht, doch dient nog wel afgewikkeld te worden. Omdat DCV Bonaire haar activiteiten heeft gestaakt, heeft zij haar vordering op DCV Aruba gecedeerd aan [eiser]. Uit de akte van cessie volgt dat DCV Bonaire een vordering heeft op DCV Aruba in verband met de aanschaf van vendingautomaten in 2007 ten behoeve van DCV Aruba. Van deze akte van cessie is bij email van 28 mei 2017 aan [gedaagde 2] mededeling gedaan.
4.9
Voor zo ver het gerecht begrijpt stelt [eiser] zich op het standpunt dat DCV Aruba gehouden is om het openstaande krediet af te lossen, omdat zij destijds een overeenkomst van borgtocht is aangegaan, op grond waarvan zij hoofdelijk aansprakelijk is, in geval DCV Bonaire niet in staat zou zijn haar verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst van 20 september 2007 na te komen. Om voor het gerecht onduidelijke redenen heeft de bank er niet voor gekozen om de borgtochten uit te winnen.
In plaats hiervan is [eiser] een persoonlijke lening aangegaan met MCB bank om het openstaande krediet van DCV Bonaire af te lossen. [eiser] beroept zich nu op de onderliggende borgtochtovereenkomsten, doch bij deze overeenkomsten was [eiser] geen partij. Nu gesteld noch gebleken is dat tussen [eiser] en DCV Aruba een overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan DCV Aruba het volledig openstaande krediet dient af te lossen, ontbeert deze vordering een juridische grondslag. Dit heeft tot gevolg dat het achter 3.2 primaire gevorderde afgewezen wordt.
4.1
Subsidiair vordert [eiser] om [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van USD 16.561,50. Voor zo ver het gerecht het begrijpt baseert [eiser] zich ook hier op de borgstellingsovereenkomst die [gedaagde 2] is aangegaan met MCB bank.
Ook hiervoor geldt dat deze overeenkomst van borgtocht niet tot stand is gekomen tussen [eiser] en [gedaagde 2], maar tussen [gedaagde 2] en MCB bank. Dit heeft tot gevolg dat alleen MCB bank [gedaagde 2] kan aanspreken op naleving van zijn verplichting uit hoofde van deze overeenkomst en niet [eiser]. Daar komt bij dat [eiser] in persoon de overeenkomst van geldlening is aangegaan met MCB bank, zonder [gedaagde 2] hierbij te betrekken. Een en ander heeft tot gevolg dat ook de subsidiaire vordering een juridische grondslag ontbeert en wordt afgewezen.
4.11
Nu partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld, worden de kosten van conventie gecompenseerd.
in reconventie
4.12 [
gedaagde 2] stelt dat tussen DCV Aruba en [eiser] een overeenkomst van opdracht bestond, op grond waarvan [eiser] als opdrachtnemer dan wel als lasthebber het beheer voerde over het geld dat DCV Aruba wekelijks aan DCV Bonaire overmaakte. Op grond van deze rechtsverhouding is [eiser] volgens [gedaagde 2] rekening en verantwoording verschuldigd.
4.13
Nu [gedaagde 2] het bestaan van een overeenkomst van opdracht tussen DCV Aruba en [eiser] niet feitelijk heeft onderbouwd, wordt het bewijsaanbod gepasseerd en de vordering aanstonds afgewezen. Het lag op de weg van [gedaagde 2] om toe te lichten wanneer deze pretense overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, wat de opdracht van DCV Aruba aan [eiser] inhield en onder welke voorwaarden deze opdracht door [eiser] is aanvaard. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat DCV Aruba [eiser] voorafgaande aan deze procedure ooit heeft aangesproken in hoedanigheid van opdrachtnemer/lasthebber van DCV Aruba. Dit heeft tot gevolg dat de vordering een juridische grondslag ontbeert en wordt afgewezen.
4.14
DCV Aruba en [gedaagde 2] worden veroordeeld in de kosten van reconventie.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
in conventie
5.1
wijst het gevorderde achter 3.1.sub 1) tegen DCV Aruba af;
5.2
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van Naf 11.089,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2016 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
5.3
bepaalt dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.4
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.6
wijst het gevorderde af;
5.7
veroordeelt DCV Aruba en [gedaagde 2] in de kosten van reconventie, tot op heden begroot op Afl. 2.500,00 aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.