ECLI:NL:OGEAA:2018:774

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
AUA201800254
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake echtscheiding en bewijslevering in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een echtscheidingsprocedure tussen twee partijen, aangeduid als [de vrouw] en [de man]. De procedure is gestart met een verzoekschrift dat is ingediend door [de vrouw], die vertegenwoordigd werd door haar advocaat mr. G.L. Griffith. De gedaagde, [de man], werd vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.B.A. Coffie. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij eerder een beschikking is uitgesproken op 22 februari 2016, waarin de echtscheiding werd uitgesproken. Deze beschikking is op 12 april 2016 door [de vrouw] hersteld, omdat er een fout in de huwelijksdatum stond. De herstelde beschikking is op 26 augustus 2018 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand, maar de vraag is of deze inschrijving tijdig heeft plaatsgevonden volgens de wettelijke vereisten van artikel 1:163 BW.

Tijdens de zitting op 27 september 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Gerecht heeft in het tussenvonnis van 29 augustus 2018 al enkele overwegingen en beslissingen geformuleerd. De kern van de zaak draait om de vraag of de inschrijving van de herstelde beschikking binnen de wettelijke termijn heeft plaatsgevonden. Het Gerecht heeft vastgesteld dat indien de inschrijving pas op 26 augustus 2018 heeft plaatsgevonden, dit niet binnen de vereiste termijn van zes maanden na de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, is gebeurd. Dit zou betekenen dat de beschikking zijn kracht had verloren en de echtscheiding niet rechtsgeldig zou zijn.

[De vrouw] heeft echter gesteld dat zij eerder, voor de uitspraak van de herstelbeschikking, al om inschrijving had verzocht, maar dat dit verzoek niet is gehonoreerd vanwege de fout in de beschikking. Het Gerecht heeft besloten dat [de vrouw] bewijs moet leveren van haar stelling en heeft de zaak verwezen naar een nieuwe zitting op 10 januari 2019, waar getuigen zullen worden gehoord. Tot die tijd is iedere verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

Vonnis van 5 december 2018 (bij vervroeging)
Behorend bij A.R. nr. AUA201800254
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres in conventie, (mogelijk) verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna ook te noemen: [de vrouw],
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith,
tegen:
[Gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
hierna ook te noemen: [de man],
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 29 augustus 2018 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De ingevolge dat vonnis gelaste comparitie van partijen na antwoord heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Partijen zijn toen ter zitting verschenen, samen met hun respectieve gemachtigden. Zij hebben over en weer het woord gevoerd en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

in conventie

2.1
Het Gerecht volhardt in de in het tussenvonnis neergelegde overwegingen en beslissingen.
2.2
Zoals reeds overwogen in het tussenvonnis staat vast tussen partijen dat bij de bij het verzoekschrift overgelegde beschikking van dit Gerecht van 22 februari 2016 in de zaak met als nummer E.J. 2566 van 2015 (hierna: de beschikking) de echtscheiding is uitgesproken tussen partijen en dat die beschikking blijkens de eveneens bij het verzoekschrift overgelegde verklaringen van de Griffier van dit Gerecht van 8 maart 2016 en van 15 augustus 2016 op diezelfde 22 februari 2016 in kracht van gewijsde is gegaan. Verder staat vast dat [de vrouw] op 12 april 2016 om herstel van de beschikking heeft verzocht omdat het Gerecht onder rubriek 2 daarvan de huwelijksdatum van partijen fout had vermeld. Het Gerecht heeft vervolgens op 3 augustus 2016 herstelbeschikking gegeven, krachtens welke de beschikking wat betreft voormelde fout als hersteld heeft te gelden. Tot slot staat vast dat [de vrouw] op 26 augustus 2018 (al dan niet wederom, waarover hierna onder 2.5 meer) om inschrijving heeft verzocht van de herstelde (echtscheidings)beschikking in de registers van de Burgerlijke Stand, en dat die inschrijving vervolgens per dezelfde datum heeft plaatsgevonden.
2.3
Het eerste lid van artikel 1:163 BW bepaalt dat een echtscheiding tot stand komt door inschrijving van de (echtscheidings)beschikking in de registers van de Burgerlijke Stand. Het derde lid van artikel 1:163 BW bepaalt dat indien het verzoek tot inschrijving niet is gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de (echtscheidings)beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, die beschikking zijn kracht verliest.
2.4
Indien komt vast te staan dat het verzoek van [de vrouw] tot inschrijving van de (herstelde) beschikking in de registers van de Burgerlijke Stand eerstens is gedaan op 26 augustus 2016, dan is dat niet geschied binnen zes maanden na de dag waarop die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Gevolg daarvan moet dan zijn dat de beschikking ingevolge het derde lid van artikel 1:163 BW zijn kracht reeds had verloren ten tijde van dat verzoek en dat de inschrijving daarvan in voormeld register geen echtscheiding tussen partijen heeft bewerkstelligd. Zie in dat verband het arrest van de Hoge Raad van 6 mei 1977, gepubliceerd onder NJ 1978, 327. De omstandigheid dat de op 12 april 2016 verzochte herstelbeschikking eerst is gegeven op 3 augustus 2016 maakt dat dan niet anders, omdat [de vrouw] toen nog ruim twee weken de tijd had om inschrijving van de (herstelde) echtsscheidingsbeschikking te verzoeken. Het nalaten daarvan komt dan voor rekening en risico van [de vrouw], en levert geen verschoonbare termijnoverschrijding op (voorzover daarvan onder zekere omstandigheden rechtens al sprake zou kunnen zijn).
2.5 [
de vrouw] heeft ter zitting echter gesteld dat zij (of een medewerker van het kantoor van haar gemachtigde namens haar) met de nog niet herstelde beschikking naar de Burgerlijke Stand is getogen om die in te laten schrijven, maar onverrichter zake is heen gestuurd door de ambtenaar van de Burgerlijk Stand omdat die toen constateerde dat de beschikking voormelde fout in zich had welke eerst bij beschikking hersteld moest worden alvorens inschrijving kon plaatsvinden. In die door [de man] bestreden stelling ligt besloten de stelling dat [de vrouw] in elk geval nog voor de uitspraak van de herstelbeschikking en dus nog voor ommekomst van bedoelde termijn van 6 maanden om inschrijving heeft verzocht van de (echtscheidings)beschikking in de zin van het derde lid van artikel 1:163 BW. Dat die inschrijving vervolgens na ommekomst van bedoelde termijn, te weten op 26 augustus 2018, heeft plaatsgevonden doet dan naar het oordeel van het Gerecht in beginsel niet ter zake. Nu [de vrouw] ter zitting bewijslevering heeft aangeboden zal zij in de gelegenheid worden gesteld om door middel van het doen horen van getuigen te bewijzen dat zij nog voor de datum van uitspraak van de herstelbeschikking, te weten 3 augustus 2016, de ambtenaar van de Burgerlijke Stand om inschrijving van de (echtscheidings)beschikking heeft verzocht. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de in het dictum vermelde terechtzitting, gedurende welke maximaal drie getuigen gehoord kunnen worden. [de vrouw] dient uiterlijk drie dagen voor die zitting de personalia van de door haar voor te brengen getuigen schriftelijk kenbaar te maken aan het Gerecht en aan [de man].
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
2.6
In afwachting van bewijslevering en de daarna door partijen te nemen conclusies na bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
in conventie
-stelt [de vrouw] in de gelegenheid om door middel van het doen horen van getuigen te bewijzen hetgeen zij ingevolge rechtsoverweging 2.5 dient te bewijzen;
-verwijst de zaak daartoe naar de terechtzitting van donderdag 10 januari 2019, te houden in de enquêtezaal van het in Aruba te J.G. Emanstraat nr. 51 gelegen gerechtsgebouw;
-bepaalt dat [de vrouw] uiterlijk drie dagen voor die zitting de personalia van de door haar voor te brengen getuige(n) schriftelijk kenbaar dient te maken aan het Gerecht en aan [de man];
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 5 december 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.