ECLI:NL:OGEAA:2018:777

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
AUA201803380
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op uitgifte van perceel in erfpacht tot beslissing in bodemprocedure

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap Nusadua Corporation N.V. een kort geding aangespannen tegen het Land Aruba. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.G. Kock, vorderde een verbod voor het Land om een perceel domeingrond in erfpacht uit te geven aan een derde, totdat er in een bodemprocedure over het recht van erfpacht op dat perceel is beslist. De gedaagde, het Land Aruba, vertegenwoordigd door mr. M.P. Jansen, voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen van Nusadua.

De procedure vond plaats op 13 november 2018, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Nusadua stelde dat er een rechtsgeldige overeenkomst bestond, gesloten op 1 november 2017, waarin het Land zich verplichtte het perceel in erfpacht uit te geven. Het Land betwistte de geldigheid van deze overeenkomst en stelde dat deze in strijd was met de openbare orde, omdat de overeenkomst niet voldeed aan de vereisten van het vigerende ruimtelijk beleid.

Het Gerecht oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de bodemrechter de vorderingen van Nusadua zou toewijzen, en wees de primaire vordering af. Echter, het Gerecht verleende wel een verbod aan het Land om het perceel aan een derde in erfpacht uit te geven totdat er in de bodemprocedure een beslissing is genomen. Het Gerecht veroordeelde het Land in de proceskosten van Nusadua, die zijn begroot op Afl. 897,32 aan verschotten en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis is uitgesproken op 5 december 2018.

Uitspraak

Vonnis van 5 december 2018
Behorend bij K.G. no. AUA201803380
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
NUSADUA CORPORATION N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: Nusadua,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (D.W.J.Z.).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 13 november 2018.
1.2
Nusadua is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door [naam directeur 1] en [naam directeur 2] (beiden directeur van Nusadua). Het Land is verschenen bij zijn gemachtigde, die werd vergezeld door [naam ambtenaar] (ambtenaar in dienst van het Land, en als zodanig werkzaam bij de DIP). Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd, het Land mede aan de hand van een overgelegde pleitnota die was voorzien van toegelaten producties, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Nusadua vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
primair
a. het Land beveelt om binnen 30 dagen na de betekening van dit vonnis aan het Land de notariële akte tot vestiging van het recht van erfpacht op naam van Nusadua te ondertekenen, en bepaalt dat het Land ten behoeve van Nusadua een dwangsom verbeurt van Afl. 10.000,-- per dag of deel daarvan dat het Land dat bevel niet opvolgt;
subsidiair
b. het Land verbiedt dit perceel aan een derde in erfpacht uit te geven totdat in een nog door Nusadua in te stellen bodemprocedure onherroepelijk over het recht van erfpacht op bedoeld perceel zal zijn beslist, en bepaalt dat het Land ten behoeve van Nusadua een dwangsom verbeurt van Afl. 1.000.000,-- indien het Land dat verbod schendt;
primair en subsidiair
c. het Land veroordeelt in de proceskosten.
2.2
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door Nusadua verzochte.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Het spoedeisend belang van Nusadua bij haar vorderingen ligt besloten in de aard van die vorderingen en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
3.2
Aan die vorderingen legt Nusadua in de kern de stelling ten grondslag dat er tussen partijen een rechtsgeldige op 1 november 2017 gesloten overeenkomst bestaat krachtens welke het Land het in die overeenkomst vermelde perceel domeingrond (omschreven als veldwerknummer [nummer] [perceelnummer], groot 1.104 m2, gelegen in Aruba te [plaats]; hierna: het perceel) in erfpacht dient uit te geven aan Nusadua (hierna: de overeenkomst). Het Land erkent dat die overeenkomst is gesloten, maar stelt dat nakoming daarvan niet kan worden gevorderd omdat het Land bij brief van 6 april 2018 de nietigheid van de overeenkomst heeft ingeroepen.
3.3
Die door de minister van Ruimtelijk Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu ondertekende brief vermeldt onder meer:

( …).
Onder verwijzing naar de overeenkomst tot vestiging van erfpacht met betrekking tot een perceel domeingrond gelegen te [plaats] (…), d.d. 1 november 2017 en de bespreking daarover op vrijdag 23 maart j.l., bericht ik u als volgt.
Ik heb de stukken betrekking hebbend op uw project nader bekeken en ben tot de definitieve conclusie gekomen dat de hierboven genoemde overeenkomst in strijd is met het vigerende ROP is aangegaan, nu blijkt dat de bouwhoogte is gesteld op 7 bouwlagen. Tevens is gebleken dat de overeenkomst op irreguliere wijze is aangegaan aangezien door u niet aan alle optievoorwaarden is voldaan.
Nu het voorts evident is dat de overeenkomst vlak voor/na de laatste Statenverkiezingen in het kader van een “afscheidsbeleid” van mijn voorganger gesloten is met het kennelijk doel om de huidige regering ernstig te belemmeren in het gestalte geven aan een eigen ruimtelijk ontwikkelings- en milieubeleid roep ik middels dit schrijven op de voet van artikel 3:40 lid 1 BWA namens Land Aruba de nietigheid in van voormelde overeenkomst (…) wegens strijd met de openbare orde.
Onder voorbehoud van alle rechten en uitsluitend voor het geval u berust in het bovenstaande, is Land Aruba bereid aan u tot 1 mei 2018 de tijd te gunnen om alsnog de benodigde documenten in te dienen en te voldoen aan de standard optie voorwaarden die van kracht zijn voor de toeristisch commerciële zone gelegen te [plaats].
(…).”.
3.4
Vorenstaand gemotiveerd verweer van het Land brengt mee dat niet vast komt te staan in dit geschil dat de overeenkomst als onaangetast/geldig heeft te gelden zoals gesteld door Nusadua. Het Gerecht ziet in het licht van dat verweer ook geen grond om die stelling voorshands aannemelijk te oordelen. Dit temeer omdat voornoemde minister namens het Land Nusadua bij schrijven van 2 oktober 2018 onder meer het volgende heeft laten weten:

(…).
Middels schrijven d.d. 09 april 2018 (…), is de nietigheid van de erfpachtovereenkomst d.d. 1 november 2017 met als kenmerk DIP/7953 ingeroepen. In voornoemd schrijven heeft u een “terme de grâce” gekregen tot 1 mei 2018 om alsnog de benodigde bescheiden in te leveren zodat u aan alle optievoorwaarden kan voldoen. Uwerzijds is wederom niet voldaan aan alle optievoorwaarden. In het bijzonder is de op 2 mei 2018 in gediende brief van RBC, geen bewijs dat de financiering gegarandeerd is. Derhalve zullen uw verzoeken d.d. 16 maart 2010 en 24 maart 2017 als afgedaan worden beschouwd en uw dossier zal worden gedeponeerd.
(…).”.
3.5
De voor Nusadua geldende optievoorwaarde waar het Land naar verwijst in voormeld schrijven van 2 oktober 2018 luidt:

Binnen de optietermijn dient het volgende ter goedkeuring aan de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie te worden overgelegd: een omschrijving van de wijze waarop de financiering van het project zal geschieden en authentieke bewijsstukken van een lokale bank of financiële instelling dat deze financiering gegarandeerd is.”. Zie in dit verband artikel 5 aanhef sub i van de door het Land als productie 1 overgelegde voor Nusadua geldende optievoorwaarden.
3.6
Nusadua stelt dat zij door overlegging van de in het hiervoor onder 3.4 vermelde schrijven van het Land aangehaalde brief van 2 mei 2018 van de RBC ook aan die voorwaarde heeft voldaan. Net als het Land volgt het Gerecht Nusadua niet in die stelling, omdat uit dat schrijven naar het voorlopig oordeel van het Gerecht niet blijkt dat de RBC financiering van het door Nusadua te ontwikkelen project garandeert terwijl de omstandigheid dat de RBC via hun bank heeft vernomen dat de aandeelhouders in Nusadua over voldoende fondsen beschikken evenmin de vereiste garantie oplevert. Immers: wat die aandeelhouders vandaag aan fondsen hebben, hebben zij morgen wellicht niet meer. Subsidiair stelt Nusadua dat het Land doorgaans genoegen neemt met soortgelijke verklaringen als neergelegd in voormeld schrijven van de RBC. Die stelling heeft het Land gemotiveerd bestreden en staat daarom niet vast. Het Gerecht ziet ook te dezen geen grond om die stelling voorshands aannemelijk te oordelen. Nusadua is te dien aanzien aangewezen op een bodemprocedure, waar - anders dan in deze procedure - ruimte is voor bewijslevering.
3.7
Bij de hiervoor geschetste stand van zaken valt niet met grote mate van zekerheid te verwachten dat de bodemrechter het onder a. verzochte zal toewijzen. Dat brengt mee dat de primair door Nusadua verzochte voorziening zal worden afgewezen.
3.8.1
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van Nusadua bij toewijzing van het onder a. verzochte dan de belangen van het Land bij afwijzing daarvan.
3.8.2
Afweging van de belangen van partijen brengt verder mee dat de subsidiaire vordering onder b. zal worden toegewezen als na te melden, en dat onder de eveneens na te melden voorwaarde. Gesteld noch is gebleken dat het Land door toewijzing van die vordering schade lijdt of zal lijden, en evenmin is gesteld of gebleken dat het Land bedoeld perceel domeingrond reeds aan een ander dan aan Nusadua in erfpacht heeft gegeven of een overeenkomst daartoe heeft gesloten, terwijl Nusadua in het geval van een voor haar succesvol verlopen bodemprocedure ter zake van de verkrijging in erfpacht van het door haar beoogde perceel het nakijken heeft indien het inmiddels aan een derde is vergeven.
3.9
Dwangsommen zullen niet worden opgelegd aan het Land, omdat het Gerecht er in beginsel op mag vertrouwen dat de overheid rechterlijke uitspraken respecteert en opvolgt naar letter en geest. Dit temeer omdat niet is gebleken dat de te dezen verantwoordelijke minister dat vertrouwen heeft geschonden gedurende zijn ambtsperiode tot nog toe.
3.1
Het Land (dat ook met betrekking tot het onder b. verzochte verweer heeft gevoerd) zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Nusadua, tot aan deze uitspraak begroot op (450,-- + 227,90 + 219,42 =) Afl. 897,32 aan verschotten (griffiegeld en kosten van oproepingen) en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-verbiedt het Land om het perceel domeingrond, omschreven als veldwerknummer [nummer] [perceelnummer], groot 1.104 m2, gelegen in Aruba te [plaats], aan een derde in erfpacht uit te geven of een overeenkomst daartoe te sluiten met een derde totdat in een nog door Nusadua in te stellen of reeds ingestelde bodemprocedure over de onderhavige kwestie zal zijn beslist;
-bepaalt dat voormeld verbod komt te vervallen indien Nusadua - zo zij niet reeds zo’n procedure heeft ingesteld - niet binnen drie weken na de uitspraak van dit vonnis ter zake van de onderhavige kwestie een bodemprocedure start en doorloopt tot aan het eindvonnis in die procedure;
-veroordeelt het Land in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Nusadua, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 897,32 aan verschotten en
Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 5 december 2018.