In deze zaak heeft de naamloze vennootschap Nusadua Corporation N.V. een kort geding aangespannen tegen het Land Aruba. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.G. Kock, vorderde een verbod voor het Land om een perceel domeingrond in erfpacht uit te geven aan een derde, totdat er in een bodemprocedure over het recht van erfpacht op dat perceel is beslist. De gedaagde, het Land Aruba, vertegenwoordigd door mr. M.P. Jansen, voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen van Nusadua.
De procedure vond plaats op 13 november 2018, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Nusadua stelde dat er een rechtsgeldige overeenkomst bestond, gesloten op 1 november 2017, waarin het Land zich verplichtte het perceel in erfpacht uit te geven. Het Land betwistte de geldigheid van deze overeenkomst en stelde dat deze in strijd was met de openbare orde, omdat de overeenkomst niet voldeed aan de vereisten van het vigerende ruimtelijk beleid.
Het Gerecht oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de bodemrechter de vorderingen van Nusadua zou toewijzen, en wees de primaire vordering af. Echter, het Gerecht verleende wel een verbod aan het Land om het perceel aan een derde in erfpacht uit te geven totdat er in de bodemprocedure een beslissing is genomen. Het Gerecht veroordeelde het Land in de proceskosten van Nusadua, die zijn begroot op Afl. 897,32 aan verschotten en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis is uitgesproken op 5 december 2018.