ECLI:NL:OGEAA:2018:783

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
8 van 2018
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op grond van ne bis in idem in een strafzaak

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 januari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die eerder op 10 november 2017 was vrijgesproken van ontucht. De verdachte was niet verschenen op de zitting, maar zijn raadsman, mr. D.G. Illes, was aanwezig en voerde de verdediging. De officier van justitie, mr. W.V. Gerretschen, eiste een gevangenisstraf van drie jaar voor de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met geweld. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van bankpasjes, een creditcard en geldbedragen, waarbij geweld en bedreiging met geweld tegen het slachtoffer waren gepleegd.

De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard op basis van het ne bis in idem-beginsel, omdat het tenlastegelegde feit hetzelfde feit zou zijn als waarvoor de verdachte eerder was vrijgesproken. De officier van justitie betoogde echter dat er sprake was van verschillende feiten, omdat de huidige aanklacht betrekking had op diefstal met geweld, terwijl de eerdere aanklacht ontucht betrof.

Het Gerecht heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de criteria voor het ne bis in idem-beginsel. Het oordeelde dat de juridische aard van de feiten en de gedragingen van de verdachte niet zodanig verschilden dat er geen sprake was van hetzelfde feit. De geweldshandelingen die in de huidige tenlastelegging werden genoemd, waren onderdeel van het onderzoek dat leidde tot de vrijspraak in 2017. Daarom concludeerde het Gerecht dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de strafvervolging.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], te [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2018. De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. De raadsman van de verdachte, mr. D.G. Illes, advocaat in Aruba, was ter terechtzitting aanwezig en heeft namens de verdachte verdediging gevoerd. Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
De officier van justitie, mr. W.V. Gerretschen, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake het tenlastegelegde feit te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Zijn vordering behelst voorts de gevangenneming van de verdachte.
De raadsman heeft het woord tot verdediging gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 februari 2017 in Aruba
in een woning, te weten appartement 3 op het adres [adres], terwijl verdachte opzettelijk en wederrechtelijk in die woning vertoefde, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee, inhoudende:
- één of meer bankpasjes en/of
- een creditcard en/of
- één of meer geldbedragen van $ 500 en/of Afl 75,- en/of een hoeveelheid kleingeld, althans een hoeveelheid geld,
in elk geval enige goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijker te maken en/of om bij betrapping op heterdaad (aan zichzelf) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte op die [aangeefster] is geklommen en/of (vervolgens) met zijn handen haar keel heeft dichtgeknepen en/of (vervolgens) op dreigende toon tegen die [aangeefster] heeft gezegd: “tell her it’s ok, tell her to leave”.
(artikel 2:291 jo artikel 2:290 lid 1 jo artikel 2:289 sub a van het Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging vanwege – kort gezegd – schending van het ne bis in idem-beginsel. De verdediging heeft betoogd dat het tenlastegelegde feit ‘hetzelfde feit’ als bedoeld in artikel 1:143 Sr betreft als het feit waarvoor verdachte door het Gerecht op 10 november 2017 is vrijgesproken.
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie is van oordeel dat het openbaar ministerie wel degelijk ontvankelijk is in zijn strafvervolging. Hij is van oordeel dat in ondeghavige zaak sprake is van zowel het plegen van ontucht als het wegnemen van een portemonee gevolgd door geweld. Er is met andere woorden geen sprake van hetzelfde feit. Hij verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2011 waarin de Hoge Raad de bij het oordeel van het Gerecht weergegeven toetsingsmaatstaf voor de beoordeling of sprake is van hetzelfde feit heeft verduidelijkt.
Het oordeel van het Gerecht.
Het Gerecht heeft verdachte op 10 november 2017 terzake ontucht vrijgesproken. Het Gerecht kon toen niet tot het bewijs komen dat verdachte opzet had om ontuchtige handelingen met aangeefster te plegen. Het opzet van verdachte zou zijn gericht op het wegnemen van goederen.
Nu wordt verdachte vervolgd voor diefstal met geweld in een woning.
Het Gerecht ziet zich geplaatst voor de vraag of het feit waarvoor verdachte nu wordt vervolgd, te weten diefstal met geweld in een woning op 27 februari 2017 te [adres], hetzelfde feit is als het plegen van ontucht met iemand die zich in een verminderde staat van bewustzijn bevond op 27 februari te [adres] waarvoor verdachte in november 2017 is vrijgesproken.
Volgens bestendige jurisprudentie - toegespitst op de onderhavige situatie - dient ter beantwoording van die vraag het volgende te worden onderzocht (vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011: BM9102, NJ 2011/394)
(A) De juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft:
- de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
- de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte.
Indien de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
De Hoge Raad merkt daarbij op dat reeds uit de bewoordingen van het begrip "hetzelfde feit" voortvloeit dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van "hetzelfde feit" in de zin van artikel 1:143 Sr.
Met betrekking tot criterium (A) overweegt het Gerecht als volgt.
In 2017 is verdachte vervolgd voor het plegen van ontuchtige handelingen. In artikel 2:202 Sr is het volgende bepaald:
Hij die opzettelijk met iemand die in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden of met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen pleegt of laatstgemelde tot het plegen of dulden van zodanige handelingen buiten echt met een derde verleidt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Nu wordt verdachte vervolgd voor diefstal met geweld in een woning. In artikel 2:291 lid 1 Sr is het volgende bepaald:
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijker te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
2. Gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd indien het feit wordt gepleegd onder een of meer van de in artikel 2:289 of artikel 2:290, eerste lid, genoemde omstandigheden alsmede indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Anders dan de officier van justitie is het Gerecht van oordeel dat in de onderhavige zaak de juridische aard van de verweten strafbare feiten niet zodanig verschilt dat bij gelijke feitelijke gedragingen er in juridische zin geen sprake is van hetzelfde feit. Artikel 2:291 Sr bevat een vermogens- en een geweldscomponent. De strafbepaling beschermt de eigendom, maar het beschermt eveneens de integriteit van het menselijk lichaam. Ook artikel 2:202 Sr beschermt de integriteit van het menselijk lichaam.
Met betrekking tot criterium (B) overweegt het Gerecht als volgt.
In de tenlastelegging uit juli 2017 wordt verdachte verweten ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met iemand die in staat van minder bewustzijn verkeerde. Het “toegepaste geweld” is daarin niet nader omschreven.
In de huidige tenlastelegging uit november 2017 werd verdachte verweten dat hij goederen van het slachtoffer heeft weggenomen en daarbij met zijn handen de keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen en/of op dregiende toon heeft gezegd : “tell her it’s Ok, tell her to leave”.
Het Gerecht concludeert dat de in de tenlastelegging opgenomen geweldshandelingen, waaronder het met zijn handen de keel van het slachtoffer dichtknijpen, onderdeel hebben uitgemaakt van het onderzoek door het Gerecht dat heeft geleid tot de vrijspraak op 10 november 2017.
Het Gerecht is van oordeel dat er sprake is van dezelfde feitelijke gedraging. De verweten handelingen vinden plaats op de dezelfde tijd en plaats en onder dezelfde omstandigheden. De kern van het verwijt is het met geweld en bedreiging met geweld wegnemen van goederen. Dat in de eerste tenlastelegging het geweld onderdeel uitmaakt van de ontuchtige handelingen en in de tweede dagvaarding het geweld onderdeel uitmaakt van de diefstal met geweld doet daaraan niets af en is destijds een keuze geweest van het openbaar ministerie.
Op grond van het bovenstaande komt het Gerecht tot het oordeel dat de officier van justitie verdachte heeft vervolgd voor hetzelfde feit als waarvoor hij bij vonnis van 10 november 2017 is vrijgesproken.
De officier van justitie zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in de strafvervolging.

4.Beslissing

Het gerecht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. Y.M. Vanwersch en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 11 januari 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.