ECLI:NL:OGEAA:2018:783
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op grond van ne bis in idem in een strafzaak
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 januari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die eerder op 10 november 2017 was vrijgesproken van ontucht. De verdachte was niet verschenen op de zitting, maar zijn raadsman, mr. D.G. Illes, was aanwezig en voerde de verdediging. De officier van justitie, mr. W.V. Gerretschen, eiste een gevangenisstraf van drie jaar voor de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met geweld. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van bankpasjes, een creditcard en geldbedragen, waarbij geweld en bedreiging met geweld tegen het slachtoffer waren gepleegd.
De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard op basis van het ne bis in idem-beginsel, omdat het tenlastegelegde feit hetzelfde feit zou zijn als waarvoor de verdachte eerder was vrijgesproken. De officier van justitie betoogde echter dat er sprake was van verschillende feiten, omdat de huidige aanklacht betrekking had op diefstal met geweld, terwijl de eerdere aanklacht ontucht betrof.
Het Gerecht heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de criteria voor het ne bis in idem-beginsel. Het oordeelde dat de juridische aard van de feiten en de gedragingen van de verdachte niet zodanig verschilden dat er geen sprake was van hetzelfde feit. De geweldshandelingen die in de huidige tenlastelegging werden genoemd, waren onderdeel van het onderzoek dat leidde tot de vrijspraak in 2017. Daarom concludeerde het Gerecht dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de strafvervolging.