ECLI:NL:OGEAA:2018:816
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vergunning tot verblijf in Aruba na beoordeling van legaal verblijf van appellant
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 1 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.G. Kock, had een verzoek ingediend om een vergunning voor onbepaalde tijd, welke door de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie, vertegenwoordigd door mr. N.R. Sneek, was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet kon aantonen dat hij gedurende een periode van ten minste 10 jaren onafgebroken legaal verblijf had in Aruba. Appellant had op 14 februari 2017 bezwaar aangetekend tegen de afwijzing, maar dit bezwaar werd op 30 oktober 2017 ongegrond verklaard. Hierop volgde het beroep bij het Gerecht, dat op 28 mei 2018 werd behandeld.
De rechter overwoog dat volgens de Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (Ltuv) een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd kan worden verleend aan degenen die kunnen aantonen dat zij gedurende ten minste 10 jaren onafgebroken legaal ingezetene zijn geweest. De Minister had vastgesteld dat appellant van 25 november 1998 tot eind maart 2002 niet in het bezit was van een geldige verblijfstitel, waardoor hij niet voldeed aan de vereisten voor de vergunning. Appellant betwistte deze vaststelling, maar de rechter oordeelde dat de Minister terecht had geconcludeerd dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een vergunning tot verblijf.
De uitspraak concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat appellant niet in aanmerking kwam voor de gevraagde vergunning. De rechter gaf instructies voor het indienen van een hoger beroep, inclusief de vereisten voor het hogerberoepschrift en het verschuldigde griffierecht.