In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende en zijn echtgenote hebben samen aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting over het jaar 2010. De belanghebbende stelde dat de winst uit onderneming niet bij hem, maar bij zijn echtgenote belast moest worden. De Inspecteur had echter de aanslagen opgelegd op basis van de aangifte van de belanghebbende, die stelde dat hij de onderneming voor zijn rekening dreef. Het Gerecht oordeelde dat de bewijslast bij de belanghebbende lag en dat hij niet had aangetoond dat de winst bij zijn echtgenote belast moest worden. De winst werd terecht bij de belanghebbende belast.
Daarnaast was er een geschil over de aanslagen premies AOV/AWW en AZV. Het Gerecht oordeelde dat de aanslagen te hoog waren vastgesteld, omdat de belanghebbende slechts een gedeelte van het jaar 2010 verzekerd was. De Inspecteur erkende dit en de aanslagen werden verlaagd. Het Gerecht verklaarde het beroep inzake de aanslag inkomstenbelasting ongegrond, maar het beroep inzake de premies AOV/AWW en AZV gegrond. De proceskosten werden vergoed en het griffierecht werd terugbetaald aan de belanghebbende.