ECLI:NL:OGEAA:2019:143

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
(A.R.) nr. 2368 van 2015/AUA201500588
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betaling achterstallige huur en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door de advocaten mrs. M. Voorn en E.H.J. Martis, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering betreft de betaling van achterstallige huur en de ontbinding van de huurovereenkomst. De procedure is gestart op basis van artikel 59 van het Procesreglement van de K.G.-rol en heeft geleid tot een comparitie van partijen op 27 november 2018.

Eiser vordert dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van Afl. 106.200,-- aan achterstallige huur, vermeerderd met wettelijke rente en een gebruiksvergoeding van Afl. 900,-- per maand vanaf 1 april 2017. Daarnaast vraagt eiser om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat zij de woning heeft gekocht, waardoor de huurverplichting zou zijn komen te vervallen. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat er een koopovereenkomst is gesloten.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat gedaagde vanaf 1 februari 2007 huur verschuldigd is aan eiser en dat de vordering van eiser voor een groot deel toewijsbaar is. De ontbinding van de huurovereenkomst is per 1 maart 2019 uitgesproken, en gedaagde is veroordeeld om de woning uiterlijk op 31 maart 2019 te ontruimen. Tevens is gedaagde in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op Afl. 691,30 aan verschotten en Afl. 4.000,-- aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis van 27 februari 2019
Behorend bij K.G. (A.R.) nr. 2368 van 2015/AUA201500588.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Eiser],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigden: de advocaten mrs. M. Voorn en E.H.J. Martis,
tegen:
[Gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop tot 10 oktober 2018 van deze op de voet van artikel 59 van het Procesreglement van de K.G.-rol naar de A.R.-rol verwezen procedure blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De bij dat vonnis gelaste comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 27 november 2018. [eiser] is ter zitting verschenen bij zijn gemachtigde, en [gedaagde] is in persoon ter zitting verschenen. Partijen hebben over en weer het woord gevoerd, [eiser] mede aan de hand van toegelaten nadere producties, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Na toegelaten wijziging van eis (en de grondslagen daarvan) vordert [eiser] dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen ten titel van gebruiksvergoeding of van huur Afl. 106.200,--, te vermeerderen met telkens Afl. 900,-- per maand voor iedere vanaf 1 april 2017 verschenen (huur)termijn en voorts te vermeerderen met wettelijke rente telkens gerekend vanaf de vijfde dag van elke verschenen of vervallen (huur)termijn;
b. de tussen partijen geldende huurovereenkomst ontbindt althans ontbonden verklaart;
c. [gedaagde] beveelt de woning binnen één week na de uitspraak van dit vonnis te ontruimen met alle zich daarin van harentwege aanwezige personen en goederen, en die woning onder afgifte van de sleutels daarvan ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
d. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
2.2 [
gedaagde] voert verweer dat strekt tot afwijzing van het door [eiser] verzochte.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE VERDERE BEOORDELING

3.1
Niet in geschil is tussen partijen het volgende. [gedaagde] heeft in september 2004 tegen betaling (met ingang van 1 januari 2005) van een maandelijkse huur van Afl. 900,-- haar intrek genomen in de toen aan de thans wijlen [wijlen van eiser] (hierna: wijlen E) toebehorende woning gelegen in Aruba te [adres] (hierna: de woning) krachtens een daartoe tussen wijlen [eiser] en [gedaagde] gesloten huurovereenkomst. Op 11 augustus 2006 is die huurovereenkomst schriftelijk verlengd en/of gewijzigd, in die zin dat [gedaagde] met ingang van 11 augustus 2006 tot 31 januari 2007 de woning huurde tegen een maandelijkse huur van wederom Afl. 900,-. [gedaagde] woont nog steeds in de woning.
3.2.1
In het licht van vorenstaande stelt [gedaagde] (bevrijdend) dat zij vanaf 1 februari 2007 niet langer huur verschuldigd omdat zij de woning van wijlen [eiser] heeft gekocht en er aldus een einde is gekomen aan de huur. Die door [eiser] gemotiveerd betwiste stelling mist naar het oordeel van het Gerecht feitelijke grondslag. Gesteld noch is gebleken met name wanneer precies [gedaagde] de woning heeft gekocht, en evenmin is gesteld of gebleken tegen welke prijs die koop is gesloten. Daar komt nog het volgende bij. Uit het door [eiser] als productie 2 overgelegde schrijven van wijlen [wijlen E] van 5 februari 2007 blijkt naar het oordeel van het Gerecht dat wijlen [ wijlen E] zich zowel mondeling alsmede schriftelijk jegens [gedaagde] heeft verbonden om de woning aan haar te verkopen. Aldus is sprake van een nog te sluiten koopovereenkomst en geen sprake van een reeds gesloten koopovereenkomst. Het is in dat verband dan ook terecht en juist dat [gedaagde] in haar aan [eiser] gerichte brief van 16 november 2010 onder meer schrijft dat er sprake is van een (eerste) recht op koop. Bovendien had het op de weg van [gedaagde] gelegen om, indien werkelijk sprake was van een reeds gesloten koopovereenkomst, nakoming daarvan te eisen en aldus levering van de woning te bewerkstelligen.
3.2.2
Nu niet vast komt te staan dat [gedaagde] de woning heeft gekocht zoals door haar gesteld, heeft [gedaagde] de al dan niet impliciete stelling van [eiser] (die onbestreden heeft gesteld dat hij de erfopvolger is van wijlen [wijlen E] en aldus de woning in eigendom heeft verkregen) - dat [gedaagde] in de woning woont krachtens een vanaf 1 februari 2007 krachtens de wet voor onbepaalde tijd verworden (op erfopvolger [eiser] overgegane) huurovereenkomst - niet of onvoldoende bestreden. [gedaagde] is dan ook vanaf die datum huur ad maandelijks Afl. 900,-- verschuldigd aan [eiser], welke betalingsverplichting [gedaagde] in elk geval blijkens het door [eiser] als productie 1 bij zijn faxbericht van 6 november 2018 overgelegde niet door [gedaagde] bestreden betalingsoverzicht in april, juni, juli, september oktober en december 2007 en in januari en februari 2008 is nagekomen.
3.3
In het licht van al het vorenstaande heeft [eiser] onder randnummer 9. van zijn akte ter aanvulling van de grondslag van zijn vordering tevens houdende een akte eiswijziging niet of onvoldoende bestreden gesteld dat [gedaagde] over de aldaar vermelde periode tot en met maart 2017 een totaalbedrag van Afl. 106.200,-- verschuldigd is aan [eiser] aan achterstallige huur, terwijl [eiser] onbestreden heeft gesteld dat [gedaagde] na maart 2017 tot heden haar huurbetalingsverplichtingen evenmin is nagekomen. Dit één en ander brengt mee dat de vordering onder a. zal worden toegewezen, met dien verstande dat voormeld bedrag ten titel van verrekening van door [gedaagde] betaald gebleken erfpachtcanon zal worden verminderd met Afl. 1.500,--.
3.4
Voor zover [gedaagde] zich ter zake van beweerdelijke kosten van onderhoud aan de woning verder op verrekening beroept heeft te gelden dat de gegrondheid van dit door [eiser] betwiste verweer niet op eenvoudige wijze valt vast te stellen en daarom op de voet van het bepaalde in artikel 6:136 BW niet aan toewijzing van het onder a. gevorderde in de weg kan staan.
3.5
De wettelijke rente zal, als zijnde niet bestreden, worden toegewezen zoals gevorderd.
3.6
De hiervoor omschreven wanprestatie rechtvaardigt de ontbinding per 1 maart 2019 van de tussen partijen geldende huurovereenkomst. De vordering onder b. zal in die zin worden toegewezen. Hierbij wordt nog overwogen dat [gedaagde] over de periode dat zij de woning na de ontbinding van de huurovereenkomst nog in gebruik heeft, een gebruiksvergoeding verschuldigd is aan [eiser] van Afl. 900,-- per maand.
3.7
Voormelde uit te spreken ontbinding brengt met zich dat [gedaagde] de woning zal moeten ontruimen. De vordering onder c. zal daarom worden toegewezen, waarbij het Gerecht de in het dictum vermelde ontruimingstermijn redelijk en billijk voorkomt.
3.8 [
gedaagde] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiser], tot aan deze uitspraak begroot op (450,-- + 241,30 =) Afl. 691,30 aan verschotten (griffiegeld en oproepkosten) en
Afl. 4.000,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 7).

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen aan achterstallige huur
(106.200,-- minus 1.500,-- =) Afl. 104.700,-- , te vermeerderen met telkens Afl. 900,-- per maand voor iedere vanaf 1 april 2017 verschenen huurtermijn (zijnde gerekend vanaf 1 maart 2019 een maandelijkse gebruikstermijn) en voorts te vermeerderen met wettelijke rente telkens gerekend vanaf de vijfde dag van iedere verschenen huur- of gebruikstermijn;
-ontbindt per 1 maart 2019 de tussen partijen geldende huurovereenkomst met betrekking tot de aan [eiser] toebehorende woning gelegen in Aruba te [adres];
-beveelt [gedaagde] voormelde woning uiterlijk op 31 maart 2019 te ontruimen met alle zich daarin van harentwege aanwezige personen en goederen, en die woning onder afgifte van de sleutels daarvan ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
-veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiser], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 691,30 aan verschotten en
Afl. 4.000,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 27 februari 2019 in aanwezigheid van de griffier.