In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.F. Falconi, een kort geding aangespannen tegen de vennootschap INTERPORT LOGISTICS V.B.A. Eiser was in dienst bij gedaagde als Driver Helper en vorderde doorbetaling van zijn loon na een ontslag dat hij als onterecht beschouwde. Eiser was op 22 november 2018 geschorst en op 31 januari 2019 ontslagen, waarbij gedaagde stelde dat eiser meer dozen had ingeladen dan afgeleverd, wat leidde tot een financieel verlies voor gedaagde. Eiser heeft het ontslag betwist en vorderde onder andere doorbetaling van zijn salaris en wedertewerkstelling.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 13 februari 2019 werd ingediend, gevolgd door een zitting op 7 maart 2019 waar eiser in persoon verscheen, maar gedaagde niet. Het gerecht verleende verstek tegen gedaagde. In de beoordeling oordeelde de rechter dat de vorderingen van eiser niet onrechtmatig of ongegrond waren, en dat er geen dringende reden voor ontslag op staande voet was. De rechter wees de vorderingen van eiser toe, inclusief de doorbetaling van loon, wettelijke verhoging en dwangsom voor niet-naleving van het vonnis.
De rechter veroordeelde gedaagde tot betaling van het loon vanaf 31 januari 2019, verhoogd met een wettelijke verhoging van 10% en wettelijke rente. Daarnaast werd gedaagde bevolen om eiser binnen drie werkdagen toe te laten op het werk, met een dwangsom van Afl. 500,- per dag bij niet-naleving. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van eiser. Het vonnis werd uitgesproken op 13 maart 2019 door mr. J.J. Verhoeven.