ECLI:NL:OGEAA:2019:208

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
AUA201803174
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst en rechtsgeldige beëindiging in het openbaar bestuur

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 2 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam verzoekster] en het Land Aruba. De verzoekster, werkzaam als medewerker vreemdelingentoezicht, heeft een verzoek ingediend om haar arbeidsovereenkomst met het Land te laten nakomen, na te zijn weggestuurd op 31 augustus 2018. De verzoekster stelde dat haar arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was beëindigd en dat zij recht had op doorbetaling van haar loon en herplaatsing in haar functie. De procedure begon met een verzoekschrift op 9 oktober 2018, gevolgd door een verweerschrift en een mondelinge behandeling op 22 januari 2019.

De feiten van de zaak tonen aan dat de verzoekster op 1 augustus 2017 in tijdelijke dienst is benoemd, maar dat er geen einddatum was vastgesteld. De arbeidsovereenkomst die op 3 juli 2018 werd ondertekend, bevatte bepalingen die de beëindiging van de overeenkomst regelde. De verzoekster heeft echter tot 31 augustus 2018 gewerkt, wat leidde tot de vraag of de arbeidsovereenkomst nog steeds van kracht was. Het Gerecht oordeelde dat, ongeacht de rechtsgeldigheid van de ondertekende overeenkomst, de verzoekster nog steeds in dienst was van het Land, omdat er geen rechtsgeldige beëindiging had plaatsgevonden.

Het Gerecht concludeerde dat de verzoekster recht had op haar loon en herplaatsing in haar functie, en veroordeelde het Land om binnen 24 uur na betekening van de beschikking de arbeidsovereenkomst na te komen. Tevens werd het Land veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster. Deze uitspraak benadrukt het belang van rechtsgeldige beëindiging van arbeidsovereenkomsten binnen het openbaar bestuur en de bescherming van werknemersrechten.

Uitspraak

Beschikking van 2 april 2019
Behorend bij AUA201803174
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[naam verzoekster],
wonende in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [naam verzoekster],
in persoon,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: het Land,
vertegenwoordigd door: mr. A. Lumenier (DWJZ).
1. DE PROCEDURE
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 9 oktober 2018;
- het verweerschrift, overgelegd op de rolzitting van 27 november 2018;
- de pleitaantekeningen van [naam verzoekster];
- de mondelinge behandeling op 22 januari 2019.
1.2 Aan partijen is medegedeeld dat vandaag beschikking wordt gegeven.
2. DE VASTSTAANDE FEITEN
2.1 In de vergadering van de ministerraad van 1 augustus 2017 is besloten om [naam verzoekster] per diezelfde datum te benoemen in tijdelijke dienst in de functie van medewerker vreemdelingentoezicht bij Guarda Nos Costa (hierna: GNC). Een einddatum is daarbij niet bepaald. [naam verzoekster] is met haar werkzaamheden begonnen op 21 augustus 2017.
2.2 Op 3 juli 2018 heeft [naam verzoekster] een arbeidsovereenkomst tussen haar en het Land getekend. De arbeidsovereenkomst luidt, voor zover hier van belang als volgt:

OVERWEGENDE,
dat op grond van artikel 22, eerste en tweede lid van de Comptabiliteitsverordening 1989 (AB 1989 no. 72), de minister, namens het Land, privaatrechtelijke overeenkomsten kan aangaan, voor een periode van niet langer dan vijf jaren,
dat de werkgever met de werknemer een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aangaat;
dat op grond van artikel 1613y, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek van Aruba, de bepalingen van de Zevende Titel A en van het Burgerlijk Wetboek van Aruba niet van toepassing zijn op personen in dienst van de overheid, tenzij de bepalingen uitdrukkelijk in deze overeenkomst van toepassing worden verklaard.
Artikel 1. Looptijd
1.
1. De werkgever neemt de werknemer in dienst:
a. met ingang van 21 augustus 2017;
(…)
e. voor de duur van 1 jaar, derhalve van rechtswege eindigend op 21 augustus 2018 zonder verplichting tot voorafgaand (schriftelijk) opzegging en/of mededeling door de werkgever.
2.
2. Ingeengeval kan er sprake zijn van een stilzwijgende voortzetting van de
arbeidsovereenkomst. (…).”
2.3 [naam verzoekster] heeft gewerkt tot 31 augustus 2018. Op die dag is zij op advies van Departamento Recurso Humano (DRH) door het hoofd van dienst naar huis gestuurd.
2.4 Bij brief van 20 september 2018 heeft [naam verzoekster] het Land gesommeerd om haar weder te werk te stellen in haar functie, tegen haar gebruikelijke salaris.

3.HET VERZOEK

3.1 [
naam verzoekster] verzoekt dat het gerecht het Land veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van deze uitspraak de arbeidsovereenkomst tussen partijen integraal na te komen door [naam verzoekster] weder te werk te stellen in haar laatste functie en om het loon aan haar door te betalen vanaf 31 augustus 2018 op de gebruikelijke wijze, tijden en uren, althans dat het gerecht in goede justitie een andere voorziening treft.
3.2
Aan dit verzoek legt [naam verzoekster] (naar het gerecht begrijpt) primair ten grondslag dat de arbeidsovereenkomst tussen haar en het Land niet, zoals bepaald in de schriftelijke arbeidsovereenkomst, op 20 augustus 2018 is geëindigd, maar dat die nog steeds bestaat.
[naam verzoekster] grondt haar verzoek subsidiair erop dat het Land de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk heeft beëindigd.
3.3
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [naam verzoekster] in de proceskosten
.
4. DE BEOORDELING
4.1 [
naam verzoekster] heeft ter zitting (naar het gerecht begrijpt) gesteld dat de door haar op 3 juli 2018 ondertekende arbeidsovereenkomst vernietigbaar is, nu deze onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen. Zo heeft [naam verzoekster] verklaard dat er sprake is geweest van dwaling dan wel misbruik van omstandigheden zijdens het Land, omdat het Land haar bij de ondertekening van de arbeidsovereenkomst niet van de juiste informatie heeft voorzien. [naam verzoekster] was immers in de veronderstelling dat zij, met de ondertekening van de arbeidsovereenkomst, haar Landsbesluit zou krijgen.
4.2
Vast staat dat [naam verzoekster] niet benoemd is als ambtenaar, nu het vereiste Landsbesluit daartoe ontbreekt.
4.3
Het Land heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van een vernietigbare overeenkomst. De vraag of al dan niet sprake is van een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst kan naar het oordeel van het gerecht evenwel in het midden blijven. In beide gevallen moet worden geconcludeerd dat tussen [naam verzoekster] en het Land een arbeidsovereenkomst bestaat die nog niet is beëindigd. Daartoe geldt het volgende.
4.4
Indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat de op 3 juli 2018 tot stand gekomen arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd wegens een wilsgebrek aan de kant van [naam verzoekster], dan heeft te gelden dat [naam verzoekster] - nu gebleken is dat zij per 21 augustus 2017 is aangevangen met haar werkzaamheden - sinds voornoemde datum op grond van een mondelinge arbeidsovereenkomst in dienst is van het Land. Omdat partijen geen afspraken hebben gemaakt omtrent de einddatum van de arbeidsovereenkomst, betekent het dat deze voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen. Voor een rechtsgeldige beëindiging van een arbeidsovereenkomst, schriftelijk dan wel mondeling aangegaan, is voorafgaande opzegging nodig. Nu is gebleken dat de mondelinge arbeidsovereenkomst niet is opgezegd, geldt dat [naam verzoekster] nog steeds in dienst is bij het Land.
4.5
Indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat de overeenkomst d.d. 3 juli 2018 rechtsgeldig tot stand is gekomen, dan volgt (anders dan [naam verzoekster] stelt) uit artikel 1 van de arbeidsovereenkomst dat zij met ingang van 21 augustus 2017 in dienst is getreden van het Land, voor de duur van één jaar. Deze overeenkomst eindigde dus van rechtswege op 20 augustus 2018. Onbetwist staat echter vast dat [naam verzoekster] haar werkzaamheden na 20 augustus 2018 heeft voortgezet voor het Land en wel tot 31 augustus 2018. [naam verzoekster] heeft onweersproken gesteld dat zij de voortgezette werkzaamheden met uitdrukkelijk goedvinden en onder instructie van het hoofd van dienst heeft verricht. Gebleken is voorts dat [naam verzoekster] op de dagen na 20 augustus 2018 is opgeroepen om te komen werken. Nu bij gebrek aan een toelichting niet valt in te zien op welke rechtsgrond [naam verzoekster] haar werkzaamheden anders heeft verricht, moet er, anders dan het Land stelt, van worden uitgegaan dat [naam verzoekster] de werkzaamheden na 20 augustus 2018 heeft verricht op grond van een verlengde dan wel nieuwe arbeidsovereenkomst. Zoals reeds hiervoor onder overweging 4.3 is overwogen, behoeft die arbeidsovereenkomst opzegging. Nu gebleken is dat het Land de arbeidsovereenkomst met [naam verzoekster] niet heeft opgezegd, omdat zij in de veronderstelling was dat deze op 21 augustus 2018 van rechtswege tot een einde zou komen, geldt dat [naam verzoekster] nog steeds in dienst is van het Land.
4.6
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van [naam verzoekster], nu in beide situaties niet anders geconcludeerd kan worden dat zij thans nog in dienst is van het Land, dient te worden toegewezen.
4.7
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het Land in de proceskosten van [naam verzoekster] worden veroordeeld.

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
veroordeelt het Land om binnen 24 uur na betekening van deze beschikking de tussen het Land en [naam verzoekster] gesloten arbeidsovereenkomst integraal na te komen door [naam verzoekster] zonder tegenwerking haar werkzaamheden te laten verrichten en [naam verzoekster] haar loon te betalen vanaf 31 augustus 2018 en om het loon te blijven betalen op de gebruikelijke tijden en uren zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt;
veroordeelt het Land om [naam verzoekster] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking weer te werk te stellen in haar laatste functie en om haar weer tot het werk toe te laten;
veroordeelt het Land in de kosten van de procedure, die tot aan deze uitspraak aan de
kant van [naam verzoekster] worden begroot op Afl. 50,-- aan griffierechten;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 april 2019 in aanwezigheid van de griffier.