ECLI:NL:OGEAA:2019:241

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
AUA201900858
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over zekerheidstelling in erfpachtovereenkomst tussen Stichting Aruba Islamic Foundation en het Land Aruba

In deze zaak, die op 24 april 2019 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft de Stichting Aruba Islamic Foundation (SAIF) een kort geding aangespannen tegen het Land Aruba. SAIF vorderde dat het Gerecht het Land zou veroordelen om zijn verplichtingen uit hoofde van een erfpachtovereenkomst, gesloten op 15 november 2018, na te komen. De kern van het geschil betrof de vorm van zekerheidstelling die SAIF moest bieden. SAIF had een bankgarantie van Afl. 82.730,-- moeten stellen, maar kon dit niet doen vanwege haar Islamitische geloofsovertuigingen. In plaats daarvan had SAIF het bedrag op de bankrekening van de Directie Financiën van het Land gestort, wat het Land niet accepteerde.

Het Gerecht oordeelde dat het onaanvaardbaar was dat het Land niet genoegen nam met de door SAIF geboden zekerheid, gezien de omstandigheden. Het Gerecht concludeerde dat de vordering van SAIF in een bodemprocedure waarschijnlijk zou worden toegewezen. Het Land werd veroordeeld om binnen vier dagen na betekening van het vonnis zijn verplichtingen na te komen, en het Gerecht wees de proceskosten toe aan SAIF. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.H.M. van de Leur, en vond plaats in het openbaar op 24 april 2019.

Uitspraak

Vonnis van 24 april 2019
Behorend bij K.G. AUA201900858
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de stichting
STICHTING ARUBA ISLAMIC FOUNDATION,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: SAIF,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: dhr. M.P. Jansen (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift met producties;
-de beslissing van dit Gerecht dat de mondelinge behandeling van de zaak zal worden gehouden op de terechtzitting van donderdag 4 april 2019 om 08:30 uur.
1.2
SAIF is ter terechtzitting verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door dhr. [naam voorzitter] (voorzitter van SAIF). Het Land is verschenen bij zijn gemachtigde, die werd vergezeld door dhr. [naam] (ambtenaar in dienst van het Land en werkzaam bij de DIP). Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd, SAIF mede aan de hand van toegelaten nadere producties en het Land mede aan de hand van een overgelegde pleitnota, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
SAIF heeft ter zitting bij akte om eiswijziging verzocht, tegen welke wijziging het Land geen bezwaar heeft gemaakt. De wijziging van eis is mede daarom toegelaten.
1.4
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
SAIF vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
-het Land veroordeelt om uiterlijk binnen vier dagen na de betekening aan het Land van dit vonnis zijn verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen op 15 november 2018 gesloten erfpachtovereenkomst na te komen, waaronder in elk geval begrepen de levering aan SAIF van het overeengekomen recht van erfpacht;
-bepaalt dat het Land een dwangsom verbeurt van Afl. 10.000,--, althans een door het Gerecht te bepalen ander bedrag, voor iedere dag of deel daarvan dat het Land voormelde veroordeling niet nakomt;
-het Land veroordeelt in de proceskosten.
2.2
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door SAIF verzochte.
2.3
Voor zover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Het spoedeisend belang van SAIF bij de door haar verzochte voorziening ligt besloten in de aard van dat verzoek en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
3.2
Vast staat tussen partijen het volgende. Partijen hebben op 15 november 2018 een overeenkomst gesloten krachtens welke het Land een bij partijen genoegzaam bekend perceel in erfpacht zal uitgeven aan SAIF zodra SAIF aan alle in die overeenkomst omschreven voorwaarden heeft voldaan. De enige voor de levering van dat recht van erfpacht nog door SAIF te vervullen voorwaarde betreft het stellen van een bankgarantie ten behoeve van het Land van Afl. 82.730,--. Het is voor SAIF mede op grond van haar Islamitische geloofsovertuigingen niet mogelijk om bij de lokale banken bedoelde bankgarantie te stellen. In het licht daarvan heeft SAIF zekerheid gesteld door voormeld bedrag onder het Land te storten op de bankrekening van de Directie Financiën. Het Land accepteert deze vorm van zekerheidstelling niet, en blijft volharden in zijn standpunt dat SAIF een bankgarantie moet stellen omdat dit zo is overeengekomen tussen partijen. In het licht van deze feitelijkheden wordt het volgende overwogen.
3.3
Het is naar het voorlopig oordeel van het Gerecht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat het Land geen genoegen neemt met de door SAIF gestelde (vorm van) zekerheid en vast blijft houden aan of zich beroept op de tussen partijen overeengekomen vorm van zekerheidstelling, nu vast staat dat het voor SAIF vanwege de hiervoor geschetste omstandigheden niet mogelijk is om in die vorm ten behoeve van het Land zekerheid te stellen. Met het stellen van zekerheid zoals gedaan door SAIF is meer dan voldaan aan het doel, de strekking en de geest van wat partijen op dit onderdeel overeen zijn gekomen.
3.4
Het hiervoor geschetste brengt mee dat in een bodemprocedure valt te verwachten dat de vordering van SAIF zal worden toegewezen. De thans door SAIF verzochte voorziening wordt daarom gegeven als na te melden.
3.5
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, nu het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van het Land bij afwijzing van het door SAIF verzochte ten opzichte van de belangen van SAIF bij toewijzing daarvan.
3.6
Dwangsommen zullen niet worden opgelegd aan het Land, omdat het Gerecht er bij de huidige stand van zaken alle vertrouwen in heeft dat het Land ook zonder oplegging van dwangsommen dit vonnis stipt zal nakomen of opvolgen.
3.7
Het Land zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van SAIF, tot aan deze uitspraak begroot op (450,-- + 232,14 =) Afl. 682,14 aan verschotten (griffiegeld en oproepingskosten) en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-beveelt het Land om uiterlijk binnen vier dagen na de betekening aan het Land van dit vonnis zijn verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen op 15 november 2018 gesloten erfpachtovereenkomst na te komen, waaronder in elk geval begrepen de levering aan SAIF van het overeengekomen recht van erfpacht ten overstaan van de instrumenterende notaris op de door die notaris aan het Land en aan SAIF kenbaar te maken datum en tijd;
-veroordeelt het Land in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van SAIF, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 682,14 aan verschotten en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M van de Leur rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 24 april 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.