In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een echtscheiding tussen twee partijen, aangeduid als eiser en gedaagde. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 6 juni 2018, waarna een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, ondersteund door aanvullende producties. Het vonnis is uiteindelijk uitgesproken op 22 mei 2019.
Het Gerecht heeft in zijn uitspraak de verdeling van verschillende vermogensbestanddelen tussen de partijen behandeld. Er zijn diverse bankrekeningen en schulden besproken, waarbij het saldo van deze rekeningen op 3 februari 2016 als uitgangspunt is genomen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat eiser en gedaagde overbedelingsverplichtingen hebben ten opzichte van elkaar, wat betekent dat zij bedragen aan elkaar verschuldigd zijn op basis van de verdeling van de gemeenschappelijke vermogens.
In de uitspraak is ook een dwangsom opgelegd aan eiser, die verplicht is om binnen drie weken na de uitspraak het saldo van een spaarrekening aan gedaagde te overleggen. Het Gerecht heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat gedaagde het verschuldigde bedrag aan eiser moet betalen, maar alleen nadat eiser aan zijn verplichtingen heeft voldaan.