ECLI:NL:OGEAA:2019:325

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
1757 van 2016 / AUA201600793
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake scheiding en deling van vermogensbestanddelen in het kader van een echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een echtscheiding tussen twee partijen, aangeduid als eiser en gedaagde. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 6 juni 2018, waarna een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, ondersteund door aanvullende producties. Het vonnis is uiteindelijk uitgesproken op 22 mei 2019.

Het Gerecht heeft in zijn uitspraak de verdeling van verschillende vermogensbestanddelen tussen de partijen behandeld. Er zijn diverse bankrekeningen en schulden besproken, waarbij het saldo van deze rekeningen op 3 februari 2016 als uitgangspunt is genomen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat eiser en gedaagde overbedelingsverplichtingen hebben ten opzichte van elkaar, wat betekent dat zij bedragen aan elkaar verschuldigd zijn op basis van de verdeling van de gemeenschappelijke vermogens.

In de uitspraak is ook een dwangsom opgelegd aan eiser, die verplicht is om binnen drie weken na de uitspraak het saldo van een spaarrekening aan gedaagde te overleggen. Het Gerecht heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat gedaagde het verschuldigde bedrag aan eiser moet betalen, maar alleen nadat eiser aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

Uitspraak

Vonnis van 22 mei 2019
Behorend bij A.R. no. 1757 van 2016 / AUA201600793
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[EISER],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [EISER],
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn,
tegen:
[GEDAAGDE],
wonende in Aruba, althans ingeschreven in Aruba te [ADRES],
gedaagde,
hierna ook te noemen: [GEDAAGDE],
gemachtigde: de advocaat mr. J.M.R.F. Scheper.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Het procesverloop tot 6 juni 2018 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum (hierna: het tussenvonnis). De bij dat vonnis gelaste comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. Partijen zijn ter zitting verschenen samen met hun respectieve gemachtigden, en hebben over en weer het woord gevoerd, beiden mede aan de hand van toegelaten nadere producties. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
-de door [EISER] genomen akte houdende uitlatingen;
-de op 3 april 2019 door [GEDAAGDE] genomen antwoordakte.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Het Gerecht volhardt in zijn in de tussenvonnissen neergelegde overwegingen en beslissingen, met dien verstande dat in rechtsoverweging 2.20 van het tussenvonnis in de plaats van “
n.” verbeterd moet worden gelezen ‘o.”. Dit betreft een kennelijke verschrijving die zich leent voor dit eenvoudige herstel.
2.2
Ter zitting heeft [GEDAAGDE] gesteld dat het saldo per 3 februari 2016 van de in het tussenvonnis onder 2.1.7 sub i. vermelde bankrekening US$ 490,20 bedroeg. [EISER] heeft verklaard dat hij daarmee akkoord gaat. De hier besproken bankrekening zal worden toebedeeld aan [GEDAAGDE]. [GEDAAGDE] is dienaangaande uit hoofde van overbedeling (490,20 : 2 =) US$ 245.10 verschuldigd aan [EISER].
2.3
Ter zitting heeft [EISER] gesteld dat het saldo per 3 februari 2016 van de in het tussenvonnis onder 2.1.7 sub j. vermelde bankrekening Afl. 4.520,29 bedroeg. [GEDAAGDE] heeft verklaard dat zij daarmee akkoord gaat. De hier besproken bankrekening zal worden toebedeeld aan [EISER]. [EISER] is dienaangaande uit hoofde van overbedeling (4.520,29 : 2 =) Afl. 2.260,15 verschuldigd aan [GEDAAGDE].
2.4
Ter zitting heeft [EISER] gesteld dat het saldo per 3 februari 2016 van de in het tussenvonnis onder 2.1.7 sub l. vermelde bankrekening € 928,27 bedroeg. [GEDAAGDE] heeft verklaard dat zij daarmee akkoord gaat. De hier besproken bankrekening zal worden toebedeeld aan [EISER]. [EISER] is dienaangaande uit hoofde van overbedeling (928,27 : 2 =) € 464.14 verschuldigd aan [GEDAAGDE].
2.5 [
EISER] heeft ter zitting in het licht van rechtsoverweging 2.20 en 2.1.7 sub o. gesteld dat er geen belasting meer verschuldigd is uit hoofde van zijn deelgenootschap in bedoelde onderneming. Die stelling heeft [EISER] naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende verificatoir onderbouwd, door geen van de Belastingdienst verstrekte stukken te overleggen waaruit de juistheid van zijn stelling kon blijken. Dit één en ander brengt het voor het Gerecht geraden voorkomende gevolg mee dat bedoelde mogelijke belastingschulden zullen worden toebedeeld aan [EISER], en dat [GEDAAGDE] uit dien hoofde niets verschuldigd is aan [EISER].
2.6.1
Ter zitting heeft [GEDAAGDE] met een productie onderbouwd al dan niet impliciet gesteld dat [EISER] uit hoofde van zijn voormalige onderneming hoofdelijk met nog drie andere deelnemers in die onderneming door dit Gerecht bij vonnis van 4 september 2013 is veroordeeld tot betaling van Afl. 327.550,-- te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 10 februari 2011, in welk licht de gemeenschap voor dat hele bedrag plus wettelijke rente, aldus in totaal Afl. 398.000,--, is uitgewonnen. [EISER] heeft dit één en ander erkend. In dit verband wordt het volgende overwogen.
2.6.2
Het aandeel van [EISER] in voormeld in totaal betaalde bedrag bedraagt (398.000 : 4 =) Afl. 99.500,--. Dat uit de gemeenschap betaalde aandeel betrof een gemeenschapsschuld, en komt daarom niet voor verdeling of verrekening in aanmerking. Niet in geschil is tussen partijen dat de gemeenschap een regresvordering heeft op de bij partijen genoegzaam bekende drie zakenpartners van [EISER], voor wie [EISER] in totaal (3 x 99.500 =) Afl. 298.500,-- heeft betaald. Die regresvordering bedraagt aldus in totaal Afl. 298.500,--, en zal worden toebedeeld aan [EISER]. [EISER] is dienaangaande uit hoofde van overbedeling (298.500 : 2 =)
Afl. 149.250,-- verschuldigd aan [GEDAAGDE].
2.7.1
Ter zitting heeft [EISER] gesteld dat (1) het saldo van de onder 2.1.7 sub j. in het tussenvonnis vermelde bankrekening Afl. 4.520,29 bedroeg en (2) dat van de aldaar onder k. vermelde spaarrekening Afl. 0,00. Ter zitting is in het licht van het te dezen door [GEDAAGDE] gevoerde verweer aan [EISER] opgedragen om bij de door hem te nemen akte de onder (2) vermelde stelling met stukken van de bank te onderbouwen. Dat heeft [EISER] nagelaten. Het enige uit het door [EISER] overgelegde bankoverzicht blijkende saldo van rond 3 februari 2016 betreft het saldo op 2 februari 2016 ad Afl. 4.520,29 dat ziet op de in het tussenvonnis onder j. vermelde lopende rekening (current account).
2.7.2
Bedoeld nalaten van [EISER] noopt het Gerecht tot het volgende en onder 3.6 vermelde hem geraden voorkomende oordelen. De hier besproken spaarrekening sub k. in het tussenvonnis met als rekeningnummer [rekeningnummer] (Aruba Bank) zal worden toebedeeld aan [EISER]. [EISER] is dienaangaande uit hoofde van overbedeling de helft van het saldo op die rekening per 3 februari 2016 verschuldigd aan [GEDAAGDE]. [EISER] zal worden bevolen om dat saldo binnen drie weken na de uitspraak van dit vonnis met van de bank afkomstige stukken onderbouwd kenbaar te maken aan [GEDAAGDE], op straffe van verbeurte van een dwangsom van Afl. 250,-- per dag of deel daarvan dat [EISER] dit te geven bevel niet opvolgt, onder de bepaling dat [EISER] te dezen niet meer dan Afl. 10.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren.
2.8
De in de akte van [GEDAAGDE] onder randnummer 18. neergelegde stellingen of standpunten van [GEDAAGDE] blijven buiten beschouwing, omdat [EISER] daarop niet meer heeft kunnen reageren.
2.9.1
Resumerend volgt uit het tussenvonnis en dit vonnis wat betreft over en weer tussen partijen verschuldigde bedragen het volgende, waarbij heeft te gelden dat het Gerecht er vanuit gaat dat mogelijke rente al is verdisconteerd in de door partijen opgegeven banksaldi per 3 februari 2016, nu zij daar ter zitting verder niets meer over hebben aangevoerd.
2.9.2 [
EISER] is aan [GEDAAGDE] verschuldigd: (Afl. 8.000,-- + Afl. 4.710,-- + Afl. 2.260,15 + Afl. 149.250,-- + € 464,14 =) Afl. 164.220.15 + Afl. (464,14 x 2,02) = 164.220,15 + 937,56 =
Afl. 165.157,71.
2.9.3 [
GEDAAGDE] is aan [EISER] verschuldigd: (Afl. 159.335,47 + Afl. 386.094,43 + Afl. 150,99 + Afl. 609,77 + Afl. 12.500,-- +
US$ 245,10 =) Afl. 558.690,66 + Afl. (245,10 x 1,78 =) 558.690,66 + 436,28 = Afl. 559.126,94.
2.1
Na verrekening is [GEDAAGDE] aan [EISER] verschuldigd (559.126,94 minus 165.157,71 =) Afl. 393.969,23 te verminderen met de helft van het mogelijke saldo van de hiervoor onder 2.7.2 vermelde spaarrekening. [GEDAAGDE] zal ten titel van overbedeling na verrekening worden veroordeeld om dat bedrag te betalen aan [EISER], doch eerst nadat [EISER] het saldo per 3 februari 2016 van voormelde spaarrekening met een bankoverzicht of een verklaring van de bank onderbouwd kenbaar heeft gemaakt aan [GEDAAGDE].
2.11
Vorenstaande leidt tot de in het dictum vermelde slotsom. In de aard van deze procedure ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren tussen partijen, in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
3.1
deelt toe aan [EISER] de in het tussenvonnis onder 2.1.7 sub a, b, d, j, k, l en o vermelde vermogensbestanddelen alsmede de in dit vonnis onder 2.6.2 vermelde regresvordering;
3.2
deelt toe aan [GEDAAGDE] de in het tussenvonnis onder 2.1.7 sub c, e, f, g, h, i en n vermelde vermogensbestanddelen;
3.3
beveelt [EISER] om binnen drie weken na de uitspraak van dit vonnis onderbouwd met een overzicht of een verklaring van de bank kenbaar te maken aan [GEDAAGDE] het saldo per 3 februari 2016 van de op zijn naam staande spaarrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] (Aruba Bank);
3.4
bepaalt dat [EISER] ten behoeve van [GEDAAGDE] een dwangsom verbeurt van Afl. 250,-- voor iedere dag of deel daarvan dat [EISER] voormeld bevel niet opvolgt, met dien verstande dat [EISER] te dezen maximaal Afl. 10.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
3.5
veroordeelt [GEDAAGDE] om ten titel van overbedeling na verrekening te betalen aan [EISER] Afl. 393.969,23, te verminderen met de helft van het mogelijke saldo per 3 februari 2016 van de hiervoor onder 3.3 vermelde spaarrekening;
3.6
bepaalt dat [GEDAAGDE] voormeld mogelijk nog te verminderen bedrag niet hoeft te betalen zolang [EISER] niet heeft voldaan aan het hiervoor onder 3.3 gegeven bevel;
3.7
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.8
compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
3.9
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 22 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.