ECLI:NL:OGEAA:2019:343

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
135 van 2019
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken door gebrek aan steunbewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 6 juni 2019 uitspraak gedaan. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Marchena, verscheen ter terechtzitting op 16 mei 2019. De officier van justitie, mr. P.A.J. van der Biezen, eiste een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 140 uren. De tenlastelegging betrof het plegen van ontuchtige handelingen met een slachtoffer dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de beoordeling van de zaak werd duidelijk dat er naast de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte weinig tot geen steunbewijs aanwezig was. De rechter benadrukte dat in zedenzaken, waar vaak alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn, het bewijs niet uitsluitend op de verklaring van één getuige mag steunen. Dit is vastgelegd in artikel 385 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering.

Na zorgvuldige overweging concludeerde het Gerecht dat er geen voldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de ouders van het slachtoffer en andere getuigen boden geen steun voor de beschuldigingen. Het Gerecht sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. E.M.D. Angela, bijgestaan door zittingsgriffier mw. M.V. Alvarez.

Uitspraak

Parketnummer: P-2017/07478
Zaaknummer: 135 van 2019
Uitspraak: 6 juni 2019 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
wonende in Aruba, [adres]
.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Marchena, advocaat in Aruba.
De officier van justitie, mr. P.A.J. van der Biezen, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren. Tevens is gevorderd om aan de verdachte een taakstraf op te leggen, bestaande uit een werkstraf voor de duur van honderdveertig (140) uren, voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, te vervangen door zeventig (70) dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 9 november 2016 te Aruba,

opzettelijk met
[slachtoffer], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
bestaande uit
het aanraken en betasten van haar borsten.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
Beoordelingskader
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het veronderstelde slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voor handen is, omdat bij de ten laste gelegde handelingen alleen de verdachte en het veronderstelde slachtoffer aanwezig zijn geweest. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het veronderstelde slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 385 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering de rechter het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan (dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan) niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
In het dossier moet dus ander bewijsmateriaal zitten dat de verklaring van het veronderstelde slachtoffer op specifieke punten ondersteunt. Hiervoor is niet voldoende dat getuigen “de auditu” ofwel van horen zeggen verklaren over wat zij van het veronderstelde slachtoffer hebben gehoord. De bron van deze verklaringen blijft immers steeds de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer die ondersteuning behoeven. De verdachte kan dan niet worden veroordeeld.
Beoordeling
Het Gerecht moet beoordelen of aan dit bewijsminimum is voldaan.
Naar het oordeel van het Gerecht kan in het dossier geen steunbewijs voor de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer [slachtoffer] worden gevonden. De getuigenverklaringen van de moeder en de vader van [slachtoffer], alsmede het proces-verbaal “bevindingen audio” ten aanzien van de opname met de mobiele telefoon door de moeder van de verklaring van [slachtoffer] bieden geen steun voor de ten laste gelegde ontuchtige handelingen. De bron van informatie van deze getuigenverklaringen en de audio opname is steeds [slachtoffer] zelf geweest. Ook de emoties van [slachtoffer] die haar moeder heeft waargenomen toen [slachtoffer] haar over de gestelde ontuchtige handelingen vertelde, bieden deze steun niet. Zij bieden geen steunbewijs voor de stelling dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Zij houden als steunbewijs voor de ten laste gelegde ontuchtige handelingen onvoldoende verband met die handelingen als zodanig. Er is kortom geen ondersteunend bewijs dat de verdachte zich op 9 november 2016 op de naschoolse opvang “[naschoolse opvang]” alleen met de [slachtoffer] in de recreatiekamer bevond en aldaar haar borsten heeft aangeraakt en betast.
Omdat er geen sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs moet de verdachte worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. E.M.D. Angela, bijgestaan door mw. M.V. Alvarez, (zittingsgriffier), en op 6 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.
uitspraakgriffier: