In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 6 juni 2019 uitspraak gedaan. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Marchena, verscheen ter terechtzitting op 16 mei 2019. De officier van justitie, mr. P.A.J. van der Biezen, eiste een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 140 uren. De tenlastelegging betrof het plegen van ontuchtige handelingen met een slachtoffer dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de beoordeling van de zaak werd duidelijk dat er naast de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte weinig tot geen steunbewijs aanwezig was. De rechter benadrukte dat in zedenzaken, waar vaak alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn, het bewijs niet uitsluitend op de verklaring van één getuige mag steunen. Dit is vastgelegd in artikel 385 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering.
Na zorgvuldige overweging concludeerde het Gerecht dat er geen voldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de ouders van het slachtoffer en andere getuigen boden geen steun voor de beschuldigingen. Het Gerecht sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. E.M.D. Angela, bijgestaan door zittingsgriffier mw. M.V. Alvarez.