ECLI:NL:OGEAA:2019:362
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van verblijfsvergunning voor minderjarige met Nederlandse nationaliteit
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 juni 2019 uitspraak gedaan op het verzoek van een Venezolaanse moeder om een voorlopige voorziening in het kader van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning. De moeder, verzoekster, had een verblijfsvergunning aangevraagd op basis van een bijzondere band met Aruba, omdat haar minderjarige zoon, Sebastiaan Enrique Roos Galvez, op Aruba woont. De aanvraag was eerder afgewezen op 23 juni 2017, omdat de minderjarige niet op Aruba was geboren. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij de beslissing op het bezwaarschrift kon afwachten zonder het risico van uitzetting.
De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van de kinderen in de besluitvorming moeten worden betrokken, maar dat dit niet betekent dat ouders van minderjarigen niet meer kunnen worden uitgezet. De rechter concludeerde dat het verzoek van verzoekster geen redelijke kans van slagen had, omdat de afwijzing van de verblijfsvergunning op juiste gronden was gebaseerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beleid van verweerder, dat een verblijfsvergunning alleen verleent aan ouders van op Aruba geboren minderjarigen met de Nederlandse nationaliteit, gerechtvaardigd was. De uitspraak benadrukte dat het recht op gezinsleven niet absoluut is en dat de belangen van de staat bij een restrictief migratiebeleid ook meegewogen moeten worden.
Uiteindelijk werd het verzoek van verzoekster afgewezen, en de rechter stelde vast dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak.