ECLI:NL:OGEAA:2019:387

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
AUA201901814
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van de tenuitvoerlegging van een vonnis in kort geding met betrekking tot onroerend goed

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, heeft eiseres een vordering ingediend om de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis te staken. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad en samen een kind hebben, zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van een perceel onroerend goed en een woonhuis in Aruba. Eiseres vorderde dat gedaagde zou worden bevolen de tenuitvoerlegging van het vonnis te staken, omdat zij aanzienlijke schade zou ondervinden bij uitvoering van het vonnis, dat onder meer de verkoop van het onroerend goed betrof. Eiseres stelde dat de tenuitvoerlegging onaanvaardbaar was, gezien het tussenvonnis van het hof van 26 maart 2019.

Het gerecht oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berustte, noch dat er na het vonnis voorgevallen feiten waren die een noodtoestand aan haar zijde zouden doen ontstaan. De rechter benadrukte dat de partij aan wie een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is toegewezen, bevoegd is tot tenuitvoerlegging, tenzij er sprake is van misbruik van die bevoegdheid. Eiseres had niet onderbouwd waarom de situatie waarin zij het appartement zou moeten verlaten als een noodtoestand moest worden aangemerkt.

Uiteindelijk wees het gerecht de vordering van eiseres af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 26 juni 2019 door rechter M.E.B. de Haseth.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 26 juni 2019
Behorend bij K.G. AUA201901814
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiseres],
te Aruba,
hierna te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. S.A. Kock,
tegen:
[gedaagde],
te Aruba,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. L.J. Pieters.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de producties zijdens [gedaagde];
- de pleitnota zijdens [gedaagde];
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 12 juni 2019.
Aan partijen is medegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben samen een vijftienjarig kind.
2.2
Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van het perceel [adres] in Aruba met de daarop gelegen vier appartementen (hierna: het onroerend goed). [eiseres] en […], een onderneming van [gedaagde], zijn voorts ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van het woonhuis gelegen te [adres] in Aruba (hierna: het woonhuis).
2.3
Bij vonnis van het gerecht van 21 juni 2017 in zaak nr. AR 2631/2013 heeft het gerecht de verdeling vastgesteld van de aan partijen toebehorende gemeenschappelijke goederen, waaronder het onroerend goed. Ten aanzien van het onroerend goed heeft het gerecht daarbij het volgende beslist:
“3.5 bepaalt dat [eiseres] en [gedaagde] het onroerend goed te [adres] gedurende negen maanden gerekend vanaf de uitspraak van dit vonnis onderhands mogen verkopen met behulp en inschakeling van makelaardij Coldwell;
3.6
bepaalt de bodemprijs waarvoor het onder 3.5 vermelde onroerend goed verkocht moet worden zo die prijs wordt geboden op Afl. 591.360,--;
3.7
bepaalt dat [eiseres] en [gedaagde] ieder voor zich bevoegd zijn om het onder 3.5 vermelde onroerend goed in het openbaar te laten verkopen (veilen) indien dat onroerend goed niet onderhands is verkocht binnen negen maanden na de uitspraak van dit vonnis;
3.8
bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst van het onder 3.5 vermelde onroerend goed bij helfte moet worden verdeeld tussen [eiseres] en [gedaagde];
3.9
deelt toe aan [eiseres] de door haar vanaf januari 2004 tot 15 januari 2016 ontvangen huurpenningen in totaal ad Afl. 448.000,-- uit hoofde van de verhuur van de bij partijen genoegzaam bekende appartementen te [adres], te vermeerderen met alle na 15 januari 2016 door [eiseres] ontvangen huurpenningen uit hoofde van verhuur van die appartementen;
3.1
veroordeelt [eiseres] om ten titel van overbedeling ter zake van de onder 3.9 vermelde toebedeling te betalen aan [gedaagde] Afl. 224.000,--, te vermeerderen met de helft van alle na 15 januari 2016 door [eiseres] ontvangen huurpenningen uit hoofde van verhuur van voormelde appartementen;
3.11
deelt toe aan [eiseres] het onder 2.6 vermelde bedrag ad Afl. 121.500,-- aan onderhoudskosten;
3.12
veroordeelt [gedaagde] om ten titel van overbedeling ter zake van de hiervoor onder 3.11 vermelde toebedeling te betalen aan [eiseres] Afl. 60.750,--;
3.13
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;”
2.4
Van dit vonnis zijn partijen in hoger beroep gegaan.
2.5
Het onroerend goed noch het woonhuis zijn verkocht.
2.6
Bij vonnis in kort geding van 12 december 2018 in zaak nr. AUA201803644 (hierna: het vonnis) heeft het gerecht onder meer [eiseres] veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verkoop aan [gedaagde] van het onroerend goed voor een bedrag van Afl. 360.000,- en bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van de vereiste/benodigde medewerking van [eiseres], indien zij weigert binnen twee weken na betekening van dat vonnis voormelde medewerking te verlenen. Het gerecht heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.7
Bij vonnis in kort geding van 12 december 2018 in zaak nr. AUA201803645 heeft het gerecht onder meer [eiseres] veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verkoop van het woonhuis aan Yarco Real Estate N.V. voor een bedrag van Afl. 360.000,- en bepaald dat dat woonhuis per 1 februari 2019 dient te zijn ontruimd. Het gerecht heeft dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.8
Tegen de vonnissen van 12 december 2018 hebben partijen geen rechtsmiddelen aangewend.
2.9
Op 6 februari 2019 heeft [gedaagde] een grosse van het vonnis aan [eiseres] laten betekenen.
2.10 [
eiseres] heeft het woonhuis op 12 februari 2019 ontruimd. Sindsdien woont zij met het kind van partijen in een van de appartementen op het onroerend goed.
2.11
In de procedure van het hoger beroep tegen het vonnis van het gerecht van 21 juni 2017 heeft het hof, nadat de gemachtigden van partijen op de voor schriftelijk pleidooi nader bepaalde dag van 23 oktober 2018 pleitaantekeningen hadden ingediend, op 26 maart 2019 in zaak nr. AR 2631/2013 – AUA2017H00101 een tussenvonnis gewezen. Daarin heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
“Het Hof legt, voorlopig oordelend, aan partijen het volgende voor:
- tegen de door het GEA vastgestelde bodemprijzen (dictum 3.2 en 3.6) wordt [adres] aan de vrouw toebedeeld (zij woont in het huis en vóór de relatie was zij alleen de eigenaar) en [adres] aan de man onderscheidenlijk [naam koper] ([naam koper] heeft de zaak aangekocht);
- ter zake van de overbedeling van de vrouw wordt door het Hof een afbetalingsregeling getroffen ingevolge voornoemd artikel 3:185 lid 3 BW-AUA;
- de overige opgevoerde posten blijven rusten.”
Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven bij akte op dat voorlopig oordeel te reageren. De zaak is daartoe naar de rol van 18 juni 2019 verwezen.

3.DE VORDERING

3.1 [
eiseres] vordert om [gedaagde] te bevelen de tenuitvoerlegging van het vonnis te staken, onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
Daartoe heeft [eiseres] aangevoerd dat zij er aanzienlijke schade van zal ondervinden in het geval het vonnis ten uitvoer zal worden gelegd. Zij vreest in dit verband de openbare verkoop van het onroerend goed en oplopende kosten. Verder heeft [eiseres] aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] de tenuitvoerlegging voortzet, gegeven het tussenvonnis van het hof van 26 maart 2019.
3.3 [
gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, met de vordering [eiseres] in de kosten van de procedure te veroordelen.

4.DE BEOORDELING

4.1
De vordering van [eiseres] strekt ertoe de staking van de tenuitvoerlegging van het vonnis te bevelen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de partij aan wie een vordering bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is toegewezen, bevoegd is tot tenuitvoerlegging daarvan. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145) kan de rechter slechts de staking van de tenuitvoerlegging van een vonnis bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Aldus is voor een bevel om de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te staken slechts plaats, als tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert.
4.2
Het gerecht zal dan ook onderzoeken of aan dit – strikt – criterium is voldaan.
4.3 [
eiseres] heeft niet gesteld dat het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Voorts heeft [eiseres] geen na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten naar voren gebracht die klaarblijkelijk aan haar zijde een noodtoestand zullen doen ontstaan. Met de enkele stelling dat zij, als de situatie uitgaande van het voorlopig oordeel van het hof wordt vergeleken met de situatie uitgaande van de tenuitvoerlegging van het vonnis, schade zal lijden, welke stelling overigens door [gedaagde] gemotiveerd is betwist, heeft [eiseres] niet betoogd dat en waarom dat feit aan haar zijde een noodtoestand doet ontstaan. Ter zitting heeft [eiseres] in dit verband nog aangevoerd dat zij na ontruiming uit het woonhuis in februari 2019 met het kind van partijen in een van de appartementen op het onroerend goed is gaan wonen en vreest als gevolg van de tenuitvoerlegging van het vonnis ook die woonruimte te moeten verlaten. Het vonnis strekt echter niet tot ontruiming van het onroerend goed, maar tot veroordeling van [eiseres] om aan de verkoop van het onroerend goed aan [gedaagde] mee te werken dan wel tot bepaling dat bij weigering daarvan door [eiseres] het vonnis in de plaats treedt van die medewerking. Overigens heeft [eiseres] niet onderbouwd waarom de situatie dat zij het appartement zou moeten verlaten als een noodtoestand moet worden aangemerkt. Daar komt nog bij dat [gedaagde] ter zitting te kennen heeft gegeven dat hij er niet op uit is om [eiseres] en hun kind op straat te zetten, nadat hij het onroerend goed heeft gekocht.
4.4
De conclusie is dan ook dat niet aan het criterium is voldaan en dat de vordering moet worden afgewezen.
4.5
Nu partijen een affectieve relatie hebben gehad, zullen de kosten van de procedure tussen partijen worden gecompenseerd, aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
5.1
wijst de vordering af;
5.2
compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 26 juni 2019 in aanwezigheid van de griffier.