ECLI:NL:OGEAA:2019:39

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
AUA201803889
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tussen PROJECT MANAGEMENT ENGINEERING AND CONSULTANCY N.V. en CITGO ARUBA REFINING N.V. over betalingsverplichtingen en overmacht

In deze zaak, die op 16 januari 2019 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, vorderde PROJECT MANAGEMENT ENGINEERING AND CONSULTANCY N.V. (PMEC) dat CITGO ARUBA REFINING N.V. (CAR) werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van Afl. 3.664.532,36. PMEC stelde dat CAR in gebreke was gebleven bij het voldoen aan haar betalingsverplichtingen uit hoofde van een overeenkomst tussen partijen. CAR voerde verweer en stelde dat betaling in strijd zou zijn met de Amerikaanse Executive Order 13808, die beperkingen oplegt aan transacties met Petroleos de Venezuela, S.A. (PdVSA) en haar dochtermaatschappijen, waaronder CAR. Het Gerecht oordeelde dat het kort geding zich niet leent voor een (voorlopige) uitleg van de in de Executive Order neergelegde begrippen, omdat de procedure niet de ruimte biedt voor een onafhankelijk deskundigenbericht. Het Gerecht concludeerde dat de belangen van CAR bij afwijzing van de vordering van PMEC zwaarder wegen dan de belangen van PMEC bij toewijzing. Daarom werden de vorderingen van PMEC afgewezen en werd PMEC veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis van 16 januari 2019
Behorend bij K.G. no. AUA201803889
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
PROJECT MANAGEMENT ENGINEERING AND CONSULTANCY N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: PMEC,
gemachtigden: de advocaten mrs. J.P. Sjiem Fat en G.M. Sjiem Fat,
tegen:
de naamloze vennootschap
CITGO ARUBA REFINING N.V.,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: CAR,
gemachtigden: de advocaten mrs. J.M. Saade en L.A.M. Leeuwe.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 20 december 2018.
1.2
Partijen zijn ter zitting verschenen samen met hun respectieve gemachtigden. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd, beiden mede aan de hand van een overgelegde pleitnota voorzien van toegelaten (nadere) producties, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
PMEC vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. CAR veroordeelt om binnen 24 uur na de uitspraak van dit vonnis bij wijze van voorschot te betalen aan PMEC Afl. 3.664.532,36, althans
b. te dezen enige andere juist voorkomende voorziening geeft;
c. CAR veroordeelt in de proceskosten.
2.2
CAR voert verweer en concludeert primair tot afwijzing van het door PMEC verzochte, kosten rechtens. Subsidiair, voor het geval CAR bij dit vonnis wordt veroordeeld tot betaling van enig bedrag aan PMEC, verzoekt CAR dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en de termijn voor betaling op twee maanden te stellen.
2.3
Voor zover van belang worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Het spoedeisend belang van PMEC bij haar vordering ligt besloten in de aard van die vordering en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
3.2.1
Vast staat tussen partijen in elk geval het volgende. CAR is de exploitant van de raffinaderij te Aruba (hierna: de raffinaderij), welke CAR huurt van Refineria di Aruba N.V.. CAR is een dochtermaatschappij van CITGO Aruba Holding, LCC (zijnde een Delaware entiteit), die op haar beurt dochtermaatschappij is van PDV Holding Inc. (eveneens zijnde een Delaware entiteit), die op haar beurt dochtermaatschappij is van Petroleos de Venezuela, S.A. (een Venezolaanse entiteit). Kort na de start van de exploitatie door CAR van de raffinaderij hebben partijen een overeenkomst gesloten krachtens welke PMEC tegen betaling diensten verleend aan CAR (hierna: de overeenkomst), hoofdzakelijk bestaande uit het op grond van door CAR bij PMEC ingediende “
purchase orders” ter beschikking stellen aan CAR van door PMEC gerekruteerd, getraind en gehuisvest gespecialiseerd technisch deskundig personeel en het ter beschikking stellen van “
equipment” en materieel. CAR wordt door PMEC gefactureerd voor die aldus verleende diensten, terwijl de overeenkomst bepaalt dat facturen binnen 30 dagen na de ontvangst daarvan door CAR moeten worden betaald.
3.2.2
Artikel 11 van de overeenkomst ziet op overmacht en luidt als volgt: “
Delays in performance of either party will not consitute default or give rise to any claims for damages if caused by a force majeure event. Force majeure events are acts of God, acts of the public enemy, acts of the Government (federal, state or local), or any other cause that could not have been reasonably anticipated and is beyond the control of the affected party.”.
3.2.3
Niet in geschil is tussen partijen verder dat de Amerikaanse overheid bij monde en/of geschrift van President D. Trump op 25 augustus 2017 heeft uitgevaardigd Executive Order 13808 (hierna: EO 13808). EO 13808 luidt, voor zover thans van belang, als volgt: “
Section 1.(a) All transactions related to, provision of financing for, and other dealings in the following by a United States person or within the United States are prohibited:
(i) new debt with a maturity of greater than 90 days of Petroleos de Venezuela, S.A. (PdVSA);
(ii) new debt with a maturity of greater than 30 days, or new equity, of the Government of Venezuela, other than debt of PdVSA covered by subsection (a) (i) of this section.”.
3.2.4
Niet in geschil is tussen partijen voorts dat EO 13808 eveneens ziet op CAR als zijnde dochtermaatschappij van PDVSA. Vast staat tot slot dat alle facturen waarvan PMEC thans betaling vordert dateren van na de uitvaardiging van EO 13808.
3.3
In het licht van vorenstaande heeft CAR niet of onvoldoende bestreden gesteld dat indien zij handelt in strijd met EO 13808 door zonder daartoe verkregen vergunning van de Amerikaanse overheid schulden te betalen die vallen onder de restricties van EO 13808, waaronder begrepen betaling van dergelijke schulden krachtens een vonnis van dit Gerecht, zij en/of haar aandeelhouders en/of haar directeuren en/of haar werknemers worden blootgesteld aan boetes die kunnen oplopen tot US$ 1 miljoen en in geval van natuurlijke personen een gevangenisstraf van maximaal 20 jaar.
3.4
Naast gemotiveerde betwisting van de stelling van PMEC dat CAR het in hoofdsom gevorderde bedrag of zelfs enig ander bedrag verschuldigd is aan PMEC stelt CAR dat zij in strijd handelt met EO 13808 met alle mogelijke hiervoor omschreven gevolgen/sancties van dien indien zij al dan niet krachtens dit vonnis overgaat tot betaling van facturen waarvan PMEC thans betaling vordert. Die facturen zijn allen - en dat heeft CAR onbestreden gesteld - langer dan 90 dagen opeisbaar en vallen daarom - en dat heeft PMEC gemotiveerd bestreden - onder de werking van EO 13808 Section 1 (a) sub (i). Tegen deze achtergrond beroept CAR zich op overmacht in de zin van het hiervoor geciteerde artikel 11 van de overeenkomst nu zij zich volgens haar geconfronteerd ziet met een "
force majeure event” door “acts of the Government”bestaande uit de door de Amerikaanse overheid uitgevaardigde EO 13808, hetgeen met zich brengt dat PMEC thans geen nakoming van contractuele betalingsverplichtingen of betaling schadevergoeding kan vorderen omdat de beweerdelijke tekortkomingen in die beweerdelijke verplichtingen niet kunnen worden toegerekend aan CAR.
3.5
Daargelaten het antwoord op de vraag of CAR naar het voorlopig oordeel van het Gerecht al dan niet in het hoofdsom gevorderde bedrag of enig ander bedrag verschuldigd is aan PMEC wordt in het licht van al het vorenstaande het volgende overwogen.
3.6
Partijen verschillen gemotiveerd van mening over de te dezen doorslaggevende uitleg van het in EO 13808 neergelegde begrip “
debt with a maturity of greater than 90 days”.Volgens CAR brengt uitleg van dat begrip met zich dat daarmee wordt bedoeld schulden die al langer dan 90 dagen opeisbaar zijn zoals in dit geval de facturen waarvan PMEC betaling vordert, terwijl PMEC stelt dat die facturen niet onder dat begrip vallen nu die krachtens de overeenkomst een opeisbaarheidsdatum hebben van 30 dagen.
3.7
Het Gerecht is van oordeel dat dit kort geding zich niet leent voor (voorlopige) uitleg van bedoeld in EO 13808 neergelegde begrip, omdat het daartoe in deze op snelheid gerichte procedure - waarin geen ruimte bestaat voor een nog te verzoeken en uit te brengen onafhankelijk deskundigenbericht - onvoldoende is geëquipeerd. Partijen zijn te dezen aangewezen op een bodemprocedure, waarin het Gerecht wel ruimte heeft om met betrekking tot de onderhavige kwestie onafhankelijke uitleg van bedoeld begrip op te vragen bij bijvoorbeeld een Amerikaanse rechter, welke uitleg naar het voorlopig oordeel van het Gerecht in deze kwestie noodzakelijk is.
3.8
Bij de hiervoor vermelde stand van zaken brengt afweging van de belangen van partijen in het licht van de zware sancties die zijn gesteld op overtreding van EO 13808 met zich dat de belangen van CAR bij afwijzing van het door PMEC gevorderde zwaarder wegen dan de belangen van PMEC bij toewijzing daarvan.
3.9
Vorenstaande leidt tot reeds de slotsom dat de vorderingen van PMEC zullen worden afgewezen, en dat alle overige stellingen van partijen (verder) onbesproken kunnen blijven.
3.1
PMEC zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van CAR, tot aan deze procedure begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigden.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-wijst af het door PMEC verzochte;
-veroordeelt PMEC in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van CAR, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 16 januari 2019.