ECLI:NL:OGEAA:2019:391

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
AUA201801115
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezag en voogdij door grootouders vaderszijde afgewezen

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hebben de grootouders vaderszijde een verzoek ingediend om het gezag over de minderjarigen te verkrijgen en om de moeder te verbieden de woonplaats van de minderjarigen te wijzigen. De grootouders hebben jarenlang samen met de ouders de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarigen verzorgd, maar het gerecht oordeelt dat zij zich niet kunnen beroepen op het blokkaderecht, omdat zij niet als pleegouders kunnen worden aangemerkt. De moeder oefent het ouderlijk gezag alleen uit en er is geen bewijs dat zij ongeschikt is om dit gezag uit te oefenen. Het verzoek van de grootouders wordt afgewezen, evenals het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over de minderjarige die hij niet heeft erkend. Het gerecht concludeert dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen de ouders als zij gezamenlijk gezag zouden uitoefenen. De verzoeken om voogdij en toeziend voogdij door de grootouders worden eveneens afgewezen, en het gerecht benadrukt dat de woonplaats van de minderjarigen bij de moeder moet zijn. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Beschikking van 2 juli 2019
behorend bij EJ nr. AUA201801115
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van

1.[naam vader], hierna: de vader,

2.[naam grootmoeder van vaderszijde]hierna: de grootmoeder van vaderszijde,
3.[naam grootvader van vaderszijde]hierna: de grootvader van vaderszijde,
allen wonende in Aruba,
VERZOEKERS,
gemachtigde: de advocaat mr. P.M.E. Mohamed,
tegen:
[naam verweerster],
wonende in Aruba,
VERWEERSTER, hierna: de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith.
Belanghebbenden:
[naam minderjarige 1],
[naam minderjarige 2], de minderjarigen.

1.DE PROCEDURE

Het eerdere verloop van de procedure, blijkt uit de beschikking van dit gerecht van 12 maart 2019. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de begeleidende brief van de Voogdijraad, ingediend op 27 maart 2019,
- de producties zijdens verzoekers van 1 april 2019,
- de voortzetting van de behandeling van 2 april 2019, waaruit blijkt dat zijn verschenen de vader en de grootmoedervaderszijde in persoon bijgestaan door hun gemachtigde, de moeder in persoon bijgestaan door haar gemachtigde en mevrouw [naam raadsonderzoeker] namens de Voogdijraad,
- het aanvullend rapport zijdens de Voogdijraad van 11 mei 2019,
- de akten zijdens partijen, ingediend op 28 mei 2019,
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

Blokkaderecht

2.1
De moeder oefent het gezag uit over de beide minderjarigen. De minderjarige [naam minderjarige 2] is door de vader niet erkend. Tussen partijen is niet in geschil dat de grootouders vaderszijde tot april 2018 onafgebroken samen met de moeder de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarigen voor hun rekening hebben genomen. De moeder is, met achterlating van de minderjarigen, op 21 april 2018 naar Nederland vertrokken. De minderjarigen bleven achter bij de grootouders vaderszijde, omdat de moeder een verbod had gekregen om met de minderjarigen te vertrekken. De moeder is in augustus 2018 teruggekeerd naar Aruba. Geleidelijk zijn er steeds meer irritaties, meningsverschillen en ruzies tussen de moeder en de grootouders vaderszijde ontstaan over de (wijze van) opvoeding en de rol daarin van de moeder/grootouders vaderszijde. De grootouders vaderszijde hebben er geen vertrouwen in dat de moeder in staat is om de minderjarigen verder op te laten groeien in een stabiele en rustige gezinssituatie. Volgens grootouders vaderszijde is de woning van de moeder te klein voor de minderjarigen. Tevens vermoeden de grootouders vaderszijde dat de minderjarigen door de moeder worden mishandeld.
2.2
De grootouders vaderszijde hebben het verzoek -naar het gerecht begrijpt- om de moeder te verbieden de woonplaats van de minderjarigen te wijzigen en om de woonplaats van de minderjarigen bij de grootouders vaderszijde te bepalen, gebaseerd op artikel 1:253s, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BWA).
2.3
Dit artikel is in het leven geroepen om zoveel mogelijk de continuïteit in de verzorging en opvoeding van het pleegkind te waarborgen. Het heeft tot doel onder bepaalde voorwaarden bescherming te bieden aan een pleeggezinsituatie door te bepalen dat in geval de plaatsing, met instemming van de ouders, in het pleeggezin één jaar of langer heeft geduurd de ouders in dit verblijf geen wijziging kunnen aanbrengen dan met toestemming van de pleegouders. Het gerecht is van oordeel dat de grootouders vaderszijde zich niet op dit blokkaderecht kunnen beroepen. De grootouders vaderszijde hebben jarenlang samen met de ouders de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarigen voor hun rekening genomen. Er is dus sprake van medeverzorging van de minderjarigen door de grootouders vaderszijde. Het kenmerk van pleegouderschap daarentegen is dat deze ouders, met uitsluiting van de gezaghebbende ouder, een minderjarige als behorend tot het gezin verzorgt en opvoedt voor een periode van tenminste één jaar. Uit de stukken en het ter verhandelde ter zitting is gebleken dat de grootouders vaderszijde de minderjarigen met uitsluiting van de moeder hebben opgevoed en verzorgd voor een periode van ongeveer 4 maanden. Dit impliceert dat de grootouders vaderszijde niet kunnen worden aangemerkt als pleeggezin in de zin van voormeld artikel. Gelet hierop zal het verzoek op grond van artikel 1:253s BWA worden afgewezen.
Gezag ten aanzien van de minderjarige [naam minderjarige 2]
2.4
Het gerecht volhardt het in zijn tussenbeschikking van 4 september 2018 neergelegde rechtsoverweging 4.1. De vader zal, omdat hij de minderjarige niet heeft erkend, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek tot toekenning van gezamenlijk gezag op de voet van art. 1:253c BWA voor wat betreft de minderjarige [naam minderjarige 2].
Gezag ten aanzien van de minderjarige [naam minderjarige 1]
2.5
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (hierna: BW). Artikel 1:253c lid 1 BW biedt de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de mogelijkheid om het gerecht te verzoeken om hem in plaats van de moeder met het gezag over het kind te belasten. Uit de jurisprudentie (vgl. HR 27 mei 2005, NJ 2005, 485) volgt dat dit artikel in overeenstemming met artikel 6 lid 1 EVRM aldus moet worden uitgelegd, dat de vader niet alleen om toekenning van eenhoofdig, maar ook van gezamenlijk gezag over het kind kan verzoeken, en dat art. 1:253e BW aldus moet worden uitgelegd dat, indien het verzoek van de vader ingevolge art. 1:253c lid 1 BW tot toekenning van gezamenlijk gezag over het kind wordt ingewilligd, dit tot gevolg heeft dat, indien de moeder het gezag tot dusverre alleen uitoefende, zij dit voortaan gezamenlijk met de vader uitoefent.
Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt (lid 2).
2.6
Voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen en wel zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. De vraag die de rechter in dat kader onder meer dient te beantwoorden is of er een onaanvaardbaar risico voor het kind bestaat dat het klem of verloren zou raken tussen de ouders, indien zij het gezag gezamenlijk zouden uitoefenen.
2.7
De moeder heeft zich tegen het verzoek van de vader verzet en heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat partijen niet met elkaar communiceren.
2.8
Het gerecht constateert, mede aan de hand van het rapport van de Voogdijraad van 18 januari 2019 en het verhandelde ter zitting, dat de vader sedert 2017 gedetineerd is. De vader is veroordeeld tot 7 jaar gevangenisstraf. Sinds 2017 communiceren de ouders niet meer met elkaar. Vader wilt wel met moeder communiceren over de aangelegenheden van de minderjarigen, maar weet niet of het kan.
2.9
Het gerecht overweegt als volgt. Het is ter zitting niet gebleken dat de ouders in staat zijn om op een constructieve wijze met elkaar te overleggen over de minderjarigen. Gelet hierop, en gelet op hetgeen de Voogdijraad in zijn rapport d.d. 18 januari 2019 heeft geschreven op dit punt, acht het gerecht het niet reëel te veronderstellen dat partijen in gezamenlijk overleg beslissingen van enig belang over de minderjarigen kunnen gaan nemen. Het gerecht is dan ook van oordeel dat onder genoemde omstandigheden er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarigen bij gezamenlijk gezag klem of verloren zullen raken. Niet te verwachten is dat in deze omstandigheden binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Het verzoek van de vader zal dan ook worden afgewezen.
Voogdij en toeziend voogdij
2.1
Ingevolge artikel 1:295 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BWA) benoemt de rechter een voogd over alle minderjarigen die niet onder ouderlijk gezag staan, en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien.
2.11
In deze staat vast dat de moeder het ouderlijk gezag over de minderjarigen alleen uitoefent. Gesteld noch gebleken is dat de moeder in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen, dan wel daartoe ongeschikt of onmachtig is. Blijkens de rapporten van de Voogdijraad van 18 januari 2019 en van 11 mei 2019 acht de Voogdijraad de moeder geschikt tot het uitoefenen van het gezag. Gelet hierop en op het verhandelde ter zitting zal het gerecht de verzoeken om grootmoeders vaderszijde tot voogdes en om grootvader vz tot toeziend voogd te benoemen, afwijzen.
De woonplaats van de minderjarigen
2.12
Gelet op het bepaalde in artikel 1:12 lid 1 BW volgt de minderjarige de woonplaats van de ouder die het gezag uitoefent. De woonplaats van de minderjarigen behoort dus bij de moeder te zijn. Het gerecht wijst de grootouders vaderszijde (zijnde de verzoekers [naam grootmoeder vaderszijde] en [naam grootvader vaderszijde) er uitdrukkelijk op dat zij er aan zullen moeten meewerken dat de woonplaats van de minderjarigen bij de moeder is. Zij mogen dus niet weigeren om de minderjarigen aan de moeder mee te geven. Voor een goede omgang in de toekomst tussen enerzijds de minderjarigen en anderzijds de grootouders vz is het belangrijk dat de grootouders vaderszijde mee gaan werken aan een hulpverleningstraject, zoals is opgemerkt door de Voogdijraad in het rapport van 11 mei 2019. Zij moeten gaan inzien dat zij met hun goede bedoelingen de relatie tussen de moeder en de minderjarigen ernstig verstoren en dat zij daarmee juist niet in het belang van de minderjarigen handelen (zoals zij denken), maar daarentegen die belangen in ernstige mate schade toebrengen.
Het vertrek naar het buitenland
2.13
Tot slot volgt uit het bovenstaande dat het verzoek om het de moeder te verbieden om met de minderjarigen zonder overleg met en toestemming van de vader naar het buitenland te vertrekken, moet worden afgewezen.
2.14
Het gerecht zal de kosten van de procedure compenseren, in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

3.DE BESLISSING

Het gerecht:
wijst de verzoeken af;
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, ter zitting van dinsdag 2 juli 2019 in aanwezigheid van de griffier.