In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voogdij over een minderjarige. De verzoeksters, de grootmoeder en de moeder van de minderjarige, hebben een verzoek ingediend op 21 december 2018. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2019 zijn beide verzoeksters verschenen. De minderjarige, geboren in 2011, is niet erkend en staat niet ingeschreven in het bevolkingsregister. De moeder oefent het gezag over de minderjarige alleen uit, maar heeft geen vergunning om in Aruba te verblijven, wat haar in de weg staat om de verblijfstatus van de minderjarige te regelen.
De rechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar artikel 1:295 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba, dat bepaalt dat de rechter een voogd benoemt voor minderjarigen die niet onder ouderlijk gezag staan. De rechter heeft vastgesteld dat de moeder het ouderlijk gezag uitoefent en dat er geen aanwijzingen zijn dat zij daartoe ongeschikt of onmachtig is. De enkele omstandigheid dat de moeder geen verblijfstatus kan regelen voor de minderjarige, is onvoldoende om aan te nemen dat zij het gezag niet kan uitoefenen.
Op basis van deze overwegingen heeft het gerecht besloten het verzoek om voogdij af te wijzen. De beschikking is gegeven in tegenwoordigheid van de griffier, en de uitspraak is openbaar gemaakt op 8 juli 2019.