ECLI:NL:OGEAA:2019:402

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
AUA201901041
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot voorlopige toevertrouwing van minderjarigen aan de Voogdijraad

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een beschikking betreffende de voorlopige toevertrouwing van vijf minderjarigen aan de Voogdijraad. De vordering was ingediend door het openbaar ministerie, dat verzocht om bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing van de minderjarigen, die in een onhygiënische situatie leefden en te maken hadden met hoog schoolverzuim. De moeder van de minderjarigen was werkloos en had nog geen bijstand geregeld, terwijl er ook vermoedens waren van marihuanagebruik. De Voogdijraad had op 27 februari 2019 de minderjarigen voorlopig aan zich toevertrouwd na een melding van Bureau Slachtofferhulp.

Tijdens de zitting op 21 mei 2019, waar de officier van justitie en vertegenwoordigers van de Voogdijraad aanwezig waren, werd de situatie van de minderjarigen besproken. De rechter oordeelde dat er onvoldoende gronden waren voor de voorlopige toevertrouwing, aangezien de wet niet voorziet in een dergelijke maatregel zonder duidelijke feiten die ontzetting of ontheffing van de moeder uit het gezag rechtvaardigen. De rechter concludeerde dat de zorgen van het openbaar ministerie en de Voogdijraad niet voldoende waren om de moeder te ontnemen van het gezag over haar kinderen.

De rechter wees de vordering van het openbaar ministerie af en beval de teruggave van de minderjarigen aan de moeder. De beschikking benadrukte dat er minder ingrijpende maatregelen beschikbaar zijn om de moeder en de minderjarigen te ondersteunen, zoals een voorlopige ondertoezichtstelling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.M.D. Angela, rechter in dit gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking van 2 juli 2019
behorend bij E.J. nr. AUA201901041
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op vordering van
HET OPENBAAR MINISTERIE,
in Aruba,
vertegenwoordigd door de officier van justitie,
om bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing aan de Voogdijraad
van de minderjarigen:
1. [naam minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum],
2. [naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] in Aruba,
3. [naam minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum] in Aruba,
4. [naam minderjarige 4],
geboren op [geboortedatum] in Aruba,
5. [naam minderjarige 5],
geboren op [geboortedatum] in Aruba,
van wie de ouders zijn:
[naam moeder], de moeder,
[naam vader sub 2 en 3], de vader van sub 2 en 3,
[naam vader sub 4], de vader van sub 4.

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:
- de vordering ingediend op 29 maart 2019,
- de mondelinge behandeling ter zitting met gesloten deuren van 21 mei 2019, alwaar zijn verschenen de officier van justitie, mr. Y. Pronk, de vertegenwoordigers van de Voogdijraad, mevrouw G. Hoogvliets en mevrouw S. Figaroa, en de ouders van de minderjarigen in persoon.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Ten aanzien van de minderjarigen sub 1 en sub 5 staat alleen het moederschap vast.
2.2
De minderjarigen sub 2 en sub 3 zijn geboren uit een affectieve relatie tussen de moeder en de vader [naam vader sub 2 en 3]. De vader heeft de minderjarigen erkend.
2.3
De minderjarige sub 4 is geboren uit een affectieve relatie tussen de moeder en de vader [naam vader sub 4]. De vader heeft de minderjarige erkend.
2.4
De moeder oefent het gezag over de minderjarigen alleen uit.
2.5
De Voogdijraad kreeg op 27 februari 2019 een meldig van Bureau slachtofferhulp over moeder die in een onhygienische toestand zou wonen met haar 5 kinderen. Voorts gaf Bureau leerplicht aan dat er sprake was van hoog schoolverzuim bij de drie oudste kinderen. Volgens de Voogdijraad constateerden zij bij huisbezoek dat in en rond de woning kleding en afval op de grond lagen. De drie oudste kinderen werden toen alleen thuis aangetroffen en zagen er onverzorgd uit, aldus de Voogdijraad. Moeder is werkloos, had nog geen bijstand geregeld en zou marihuana gebruiken.
2.6
Op 27 februari 2019 heeft het openbaar ministerie de n aan het gezag van de moeder onttrokken en voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwd.
2.7
De minderjarigen sub 1 en 2 werden vervolgens in het kindertehuis Imeldahof geplaatst en de minderjarigen sub 3, 4 en 5 werden in het kindertehuis Casa Cuna geplaatst.
2.8
Het openbaar ministerie was te laat met indiening van de vordering tot bekrachting van voornoemde voorlopige toevertrouwing.
2.9
Op 19 maart 2019 heeft het openbaar ministerie - op verzoek van de Voogdijraad -de n opnieuw aan het gezag van de moeder onttrokken en voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwd.
2.1
De Voogdijraad was op 21 maart 2019 van plan om een verzoek in te dienen tot voorlopige ondertoezichtstelling (VOTS) van de minderjarigen. Na een melding van de JGZ-arts op 29 maart 2019 van vermoedelijk ontuchtelijke handelingen door de stiefvader (de vader van de minderjarigen sub 4 en 5) bij de minderjarige sub 1 is echter ervan afgezien.

3.DE BEOORDELING

3.1
Ingevolge artikel 1:272 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW) kan op grond van feiten die tot ontzetting of ontheffing (in een van de gevallen genoemd in artikel 1:268 lid 2 BW) van een ouder kunnen leiden, het openbaar ministerie, indien het dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, het kind aan het gezag van de ouder(s) onttrekken en alsdan voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwen. De toevertrouwing vervalt indien het openbaar ministerie niet binnen veertien dagen van de rechter haar bekrachtiging heeft gevorderd.
3.2
De bekrachtiging is tijdig gevorderd, zodat de voorlopige toevertrouwing van 19 maart 2019 nog van kracht is.
3.3
Ingevolge artikel 1:272 lid 3 BW kan de rechter, indien de bekrachtiging tijdig is gevorderd, hetzij de teruggave van het kind aan zijn ouders bevelen, hetzij een van de beschikkingen geven, bedoeld in artikel 1:271 BW.
Artikel 1:271 lid 1 BW bepaalt dat de rechter, indien hij dat in het belang van het kind noodzakelijk acht, een ouder wiens ontzetting of ontheffing (in een van de gevallen genoemd in artikel 1:268 lid 2 BW) verzocht is, hangende het onderzoek geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag over een of meer van zijn kinderen kan schorsen.
Ingevolge het vierde lid vertrouwt de rechter het kind voorlopig toe aan de Voogdijraad, indien de schorsing beide ouders betreft of een ouder die het gezag alleen uitoefent.
3.4
Ter beoordeling ligt voor de vraag of in dit geval sprake is van feiten die tot ontzetting of ontheffing (in een van de gevallen genoemd in artikel 1:268 lid 2 BW) van de moeder uit het gezag over de minderjarigen kunnen leiden, en die het noodzakelijk maken dat zij voorlopig geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag over haar kinderen wordt geschorst. Voorlopige toevertrouwing is niet mogelijk indien de Voogdijraad van plan is om ondertoezichtstelling van de minderjarigen te gaan verzoeken.
3.5
Uit de door de Voogdijraad omtrent de n uitgebrachte rapporten noch uit het ter zitting besprokene blijkt dat de door de wet aangegeven gronden voor de voorlopige toevertrouwing bestaan.
Ontheffing
3.6
Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een van de gevallen genoemd in artikel 1:268 lid 2 BW, zodat de moeder, gelet op artikel 1:272 lid 1 BW, niet hangende een onderzoek tot ontheffing in de uitoefening van het gezag over haar kinderen kan worden geschorst. De Voogdijraad heeft overigens niet te kennen gegeven dat ontheffing van de moeder uit het gezag zal worden verzocht
Ontzetting
3.7
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 1:269 BW dat de rechter, indien hij het in het belang van het kind noodzakelijk oordeelt, een ouder van het ouderlijk gezag kan ontzetten, om reden van misbruik van gezag of grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van een of meer kinderen, dan wel slecht levensgedrag.
3.8
Uit de rapporten van de Voogdijraad blijkt het volgende. De oudste minderjarige is in verband met gedragsproblemen van school gestuurd en gaat niet naar school. Er was sprake van hoog schoolverzuim bij de drie oudste kinderen. Het vermoeden bestond dat de moeder de opvoeding van de minderjarigen niet aankon. De klacht van de JGZ-arts ten aanzien van de vermoedens van ontuchtige handelingen jegens de oudste minderjarige moet nog onderzocht worden. De minderjarige ontkent deze klacht en de psycholoog van de Voogdijraad heeft nog geen gesprekken gehad met de minderjarige en de moeder hierover. Iedere dinsdag bezoekt de moeder haar twee oudste kinderen bij Imeldahof. De moeder komt ook trouw iedere dag haar jonge kinderen bij Casa Cuna bezoeken. De GZ psycholoog geeft aan dat de ouder-kind behandeling goed verloopt. Moeder heeft een goede manier van reageren op haar jonge kinderen en is betrokken bij hun welzijn te Casa Cuna. De moeder is werkloos en haar bijstand moet nog geregeld worden. De Voogdijraad verzoekt om de minderjarigen drie maanden aan de Voogdijraad toe te vertrouwen zodat verder onderzoek kan worden verricht naar het het toekomstperspectief van de minderjarigen, nu er een vermoeden is van ontuchtige handelingen jegens het oudste kind waarbij de moeder mogelijk nagelaten heeft haar hiertegen te beschermen.
3.9
Het gerecht stelt voorop dat de voorlopige (zware) kinderbeschermingsmaatregel van schorsing van een ouder van het gezag en voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de Voogdijraad, niet is bedoeld om de Voogdijraad tijd te gunnen om onderzoek te doen teneinde te bepalen of er überhaupt redenen zijn om de ouder(s) van het gezag te onzetten of te ontzetten.
Ingevolge artikel 1:271 lid 1 BW kan de rechter, in het belang van het kind, slechts een ouder
wiens ontzetting is verzocht, hangende dit onderzoek, voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwen. De Voogdijraad heeft ter zitting niet te kennen gegeven dat ontzetting van de moeder uit het gezag over al haar kinderen zal worden verzocht.
Het gerecht stelt - mede gelet op de overgelegde rapporten van de Voogdijraad en het verhandelde ter zitting - bovendien vast dat van feiten die een ontzetting zouden rechtvaardigen, niet is gebleken. Dat de oudste minderjarige vermoedelijk seksueel is misbruikt - hetgeen overigens niet is komen vast te staan - is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de moeder de verzorging en opvoeding van alle minderjarigen op grove wijze heeft verwaarloosd.
3.1
Bovenstaande betekent niet dat het gerecht de situatie van met name de oudste minderjarige (gelet op haar gedragsproblemen en de klacht van de JGZ-arts) niet als ernstig zou beschouwen. Het gerecht deelt de zorgen van het openbaar ministerie en de Voogdijraad, echter zijn die zorgen onvoldoende om de voorlopige toevertrouwing te rechtvaardigen ex artikel 1:271 lid 1 BW. Er staan minder verstrekkende maatregelen ter beschikking waarmee de moeder en de minderjarigen hulp kan worden geboden (zoals een VOTS/OTS).
3.11
Het vorenstaande leidt, gelet op artikel 1:272 lid 3 BW, tot de volgende beslissing.

4.DE BESLISSING

Het gerecht:
wijst de vordering van het openbaar ministerie af,
beveelt de teruggave aan de moeder van de minderjarigen [naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum], [naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in Aruba, [naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in Aruba, [naam minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] in Aruba en [naam minderjarige 5], geboren op [geboortedatum] in Aruba.
Deze beschikking is gegeven op 2 juli 2019 door mr. E.M.D. Angela, rechter in dit gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier.