In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een beschikking betreffende de voorlopige toevertrouwing van vijf minderjarigen aan de Voogdijraad. De vordering was ingediend door het openbaar ministerie, dat verzocht om bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing van de minderjarigen, die in een onhygiënische situatie leefden en te maken hadden met hoog schoolverzuim. De moeder van de minderjarigen was werkloos en had nog geen bijstand geregeld, terwijl er ook vermoedens waren van marihuanagebruik. De Voogdijraad had op 27 februari 2019 de minderjarigen voorlopig aan zich toevertrouwd na een melding van Bureau Slachtofferhulp.
Tijdens de zitting op 21 mei 2019, waar de officier van justitie en vertegenwoordigers van de Voogdijraad aanwezig waren, werd de situatie van de minderjarigen besproken. De rechter oordeelde dat er onvoldoende gronden waren voor de voorlopige toevertrouwing, aangezien de wet niet voorziet in een dergelijke maatregel zonder duidelijke feiten die ontzetting of ontheffing van de moeder uit het gezag rechtvaardigen. De rechter concludeerde dat de zorgen van het openbaar ministerie en de Voogdijraad niet voldoende waren om de moeder te ontnemen van het gezag over haar kinderen.
De rechter wees de vordering van het openbaar ministerie af en beval de teruggave van de minderjarigen aan de moeder. De beschikking benadrukte dat er minder ingrijpende maatregelen beschikbaar zijn om de moeder en de minderjarigen te ondersteunen, zoals een voorlopige ondertoezichtstelling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.M.D. Angela, rechter in dit gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier.