ECLI:NL:OGEAA:2019:405
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de Voogdijraad
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 2 juli 2019 een beschikking gegeven op vordering van het Openbaar Ministerie. De vordering betreft de bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de Voogdijraad. De minderjarige, geboren uit een affectieve relatie tussen de moeder en de vader, is op 5 april 2019 door het Openbaar Ministerie aan het gezag van de moeder onttrokken en voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwd. De moeder oefent het gezag over de minderjarige alleen uit, terwijl de vader de minderjarige heeft erkend. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 mei 2019 was de moeder niet aanwezig, ondanks een behoorlijke oproeping. De vader en de vertegenwoordiger van de Voogdijraad waren wel aanwezig.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de moeder door psychische problemen geen inzicht heeft in haar handelen jegens de minderjarige. Op basis van artikel 1:272 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba kan het Openbaar Ministerie, indien noodzakelijk voor het belang van de minderjarige, het kind aan het gezag van de ouder(s) onttrekken. De bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing is tijdig gevorderd, waardoor deze nog van kracht is. Het Gerecht oordeelt dat de gronden voor de voorlopige toevertrouwing aannemelijk zijn en dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat het gezag voorlopig door de Voogdijraad wordt uitgeoefend.
De beslissing van het Gerecht houdt in dat de moeder voorlopig wordt geschorst uit het gezag over de minderjarige en dat de toevertrouwing aan de Voogdijraad voor de duur van drie maanden wordt bepaald. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is gegeven door rechter E.M.D. Angela in tegenwoordigheid van de griffier.