In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H.J. Kock, een vordering ingesteld tegen de naamloze vennootschap Banco di Caribe (Aruba) N.V. (hierna: BdCA), vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Bemer. De vordering betreft de betaling van een redelijk loon voor de periode waarin eiser als commissaris bij BdCA heeft gefunctioneerd, van 10 maart 2008 tot 1 juli 2017. Eiser stelt dat er een overeenkomst van opdracht bestond, waarbij hij recht heeft op een redelijk loon van Afl. 60.000,- per jaar, terwijl BdCA betwist dat er een dergelijke afspraak is gemaakt en stelt dat het overeengekomen loon ongeveer Afl. 45.000,- per jaar bedraagt.
Het gerecht heeft in eerdere vonnissen overwogen dat het er voorshands vanuit gaat dat er een vast loon is overeengekomen, onafhankelijk van het aantal commissariaten. Eiser heeft de gelegenheid gekregen om bewijs te leveren voor zijn stelling dat andere commissarissen een hoger loon ontvingen, maar heeft hierin niet kunnen overtuigen. Het gerecht heeft vastgesteld dat BdCA aan eiser een bedrag van Afl. 15.913,- bruto en Afl. 22.750,- netto verschuldigd is voor de periode van medio 2016 tot 1 juli 2017. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.
De rechter heeft in zijn beslissing de vordering van eiser gedeeltelijk toegewezen en de proceskosten gecompenseerd. Het vonnis is uitgesproken op 12 juni 2019 door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en is uitvoerbaar bij voorraad.