ECLI:NL:OGEAA:2019:441

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
AUA201900481
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet na vechtpartij op de werkvloer

In deze zaak gaat het om een verzoek van [naam verzoeker] tegen [naam bedrijf] betreffende de onregelmatigheid van een ontslag op staande voet. [Naam verzoeker] was sinds 22 juli 2010 in dienst bij [naam bedrijf] als Heavy Equipment Operator. Op 16 november 2018 werd hij op staande voet ontslagen na een incident op 9 november 2018, waarbij hij zijn collega [X] fysiek heeft aangevallen. [Naam verzoeker] heeft het ontslag betwist en verzocht om een verklaring dat het ontslag onregelmatig was, evenals een vergoeding voor de gevolgen van het ontslag.

De procedure omvatte een verzoekschrift, een verweerschrift en een mondelinge behandeling. Het gerecht heeft vastgesteld dat er op 9 november 2018 een vechtpartij heeft plaatsgevonden, waarbij [naam verzoeker] in ieder geval één vuistslag heeft uitgedeeld aan [X]. Het gerecht heeft de argumenten van beide partijen overwogen, inclusief de omstandigheden van het incident en de gevolgen voor [naam verzoeker].

Het gerecht oordeelt dat het gedrag van [naam verzoeker] voldoende ernstig was om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. De rechter concludeert dat de door [naam verzoeker] aangevoerde omstandigheden niet opwegen tegen de ernst van zijn gedragingen. Het verzoek van [naam verzoeker] wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Beschikking van 9 juli 2019
Behorend bij AUA201900481
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Naam verzoeker],
te Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [naam verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. H.G. Figaroa,
tegen:
de naamloze vennootschap
[NAAM BEDRIJFN.V.], h.o.d.n. [naam bedrijf],
te Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: [naam bedrijf],
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. [Z].

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 14 februari 2019;
- het verweerschrift, overgelegd op de zitting van 2 april 209;
- de mondelinge behandeling van 21 mei 2019.
1.2
Aan partijen is medegedeeld dat vandaag beschikking wordt gegeven.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Naam verzoeker] is op 22 juli 2010 in loondienst getreden van [naam bedrijf], laatstelijk in de functie van Heavy Equipment Operator tegen een brutoloon van Afl. 2.937,60 per maand.
2.2 [
Naam bedrijf] houdt zich onder meer bezig met het verhuur van wegtransport met zware vrachtwagens.
2.3
Bij schrijven van 16 november 2018 is [naam verzoeker] op staande voet ontslagen. De schriftelijke kennisgeving van het ontslag luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Bo a wordo suspendi cu pago dia 12 di November 2018, en connection cu un incidente cu a tuma lugar riba nos tereno. Nos a tuma un decision y ta informabo como lo siguiente.
Riba 9 di November 2018, bo tabata envolvi en in incidente unda bo a agredi un colega, Sr. [X]. E incidente aki a pasa rond di 4:30 di atardi. Segun nos investigacion, durante un descusion cu bo tawata tin cu sr. [X], bo a agredi Sr. [X] fisicamente. Inmediatamente despues di esaki bo a bai nos oficina pa asina informa bo superiornan di e sucedido. Bo a drenta oficina hopi exalta y a informa Sr. [Y] y Sr. [Z] (bo seperiornan) cu bo a caba di dal Sr. [X] mokete pa motivo cu e la ofende bo persona. Sr. [Z] a purba calmabo pero bo a insisti di lo dal Sr. [X] atrobe. Despues di esaki, bo a bai pafor di oficina cu intencion di bolbe agredi Sr. [X]. Aunke cu Sr. [Z] a advertibo pa no haci esaki y a te hasta purba intermedia entre bo persona y Sr. [X], bo a (bolbe) agredi Sr. [X] fisicamente cu un mokete.
Nos a conclui nos investigacion y ta informabo cu bo comportamiento di 9 di November 2018 manera describe akiriba ta wordo considera un infraccion hopi serio. Ta inaceptabel cu bo a recuri na agredi un colega dibo y a insisti cu e comportacion aki despues di a wordo adverti door di bo superiornan. Bo comportacion di 9 di November 2018 ta wordo considera un motibo urgente pa e terminacion di bo contrato laboral di inmediato desde awe, 16 di November 2018.”
2.4
Op 17 december 2018 heeft [naam verzoeker] de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
2.5 [
Naam verzoeker] berust inmiddels in het ontslag.

3.DE VORDERING

3.1
Het verzoek strekt ertoe om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat het aan [naam verzoeker] verleende ontslag onregelmatig is geschied;
b. voor recht te verklaren dat [naam verzoeker] recht heeft op de cessantia-uitkering op grond van de Cessantia-Landsverordening;
c. voor recht te verklaren dat het aan [naam verzoeker] verleende ontslag kennelijk onredelijk is;
d. [Naam bedrijf] te veroordelen om tegen kwijting aan [naam verzoeker] te betalen een somma van Afl. 5.875,20 terzake onregelmatig ontslag (opzegtermijn), Afl. 6.101,19 terzake cessantia en Afl. 17.625,60 terzake schadevergoeding naar billijkheid, dan wel enig ander door het gerecht vast te stellen bedrag;
e. [Naam bedrijf] te veroordelen om aan [naam verzoeker] te betalen de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de onder d toegewezen bedragen, te rekenen vanaf de opeisbaarheid hiervan tot de dag der voldoening;
f. subsidiair, iedere ander door het gerecht in alle goede justitie te vernemen voorziening treft;
g. alles met veroordeling van [naam bedrijf] in de kosten van de procedure.
3.2
Aan dit verzoek heeft [naam verzoeker] ten grondslag gelegd dat hij op staande voet is ontslagen, terwijl er geen sprake was van een daartoe vereiste dringende reden. [Naam verzoeker], die inmiddels in het ontslag berust, stelt zich op het standpunt dat het ontslag onregelmatig en/of kennelijk onredelijk is geschied
3.3 [
Naam bedrijf] voert verweer dat voor zover voor de beslissing van belang hieronder zal worden besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
In deze zaak draait het om de vraag of het aan [naam verzoeker] verleende ontslag onregelmatig dan wel kennelijk onredelijk is geschied.
4.2
Alvorens beoordeeld kan worden of het aan [naam verzoeker] gegeven ontslag onregelmatig dan wel kennelijk onredelijk is, dient eerst de vraag beantwoord te worden of de door [naam bedrijf] aan [naam verzoeker] medegedeelde reden van ontslag een dringende reden in de zin van artikel 7A:1615 p van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW) kan opleveren. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt dat een ontslag waaraan een geldige dringende reden ten grondslag ligt, per definitie niet kennelijk onredelijk kan zijn.
4.3
Als dringende redenen worden volgens artikel 7A:1615 o lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever.
4.4
In de brief van 16 november 2018 wordt – samengevat – als reden voor het ontslag op staande voet aangevoerd dat [naam verzoeker] op 9 november 2018 betrokken is geweest bij een vechtpartij met zijn collega [X] (hierna: [X]), waarbij hij [X] heeft geslagen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [naam bedrijf] een aantal verklaringen van haar personeel in het geding gebracht.
4.5
Aanleiding voor dit incident was een voorval dat eerder op die dag heeft plaatsgevonden, aldus [naam bedrijf]. Volgens [naam bedrijf] heeft [naam verzoeker] op 9 november 2018 zijn collega [X], tegen alle instructies van de werkgever in, het verkeer zien leiden op een plaats waar [naam bedrijf] als onderaannemer bezig was aan wegwerkzaamheden. [naam verzoeker] heeft toen contact opgenomen met collega [A] om hem te waarschuwen dat dit niet mocht, omdat zij daarmee in de problemen konden komen. [X] werd vervolgens later op de dag door de werkgever op kantoor geroepen, waar hij op zijn handelen werd aangesproken. Bij het verlaten van het kantoor, heeft [naam verzoeker] aan hem gevraagd wat de werkgever tegen hem heeft gezegd. [X] reageerde daarop met de woorden dat hij zich niet moest aanstellen, omdat hij al wist wat er was gebeurd. Volgens [naam bedrijf] heeft [X] zijn middelvinger opgestoken, waarna [naam verzoeker] hem op onbeschofte wijze heeft geantwoord. Op dat moment is er een woordenwisseling ontstaan, waarna [naam verzoeker] geheel onverwachts [X] een klap gaf en vervolgens met de vuist in het gezicht sloeg. Volgens [naam bedrijf] was de zaak daarmee nog niet afgedaan, nu [naam verzoeker], nadat hij razend het kantoor is binnengelopen om te melden wat er is gebeurd en nadat de directie hem heeft geprobeerd te kalmeren, weer op [X] is afgelopen en hem een tweede vuistslag heeft gegeven.
4.6 [
Naam verzoeker] heeft erkend dat hij betrokken is geweest bij de betreffende vechtpartij, maar heeft gesteld dat hij, anders dan [naam bedrijf] heeft gesteld, de collega maar één keer met de vuist heeft geslagen. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een verklaring van de desbetreffende collega in de procedure gebracht. [Naam verzoeker] heeft toegelicht dat hij de collega één vuistslag heeft toegediend omdat de collega hem grovelijk heeft beschuldigd. De collega zou tegen hem gezegd hebben: “
conjo de tu madre” en vervolgens zou hij de middelvinger hebben opgestoken. [Naam verzoeker] is hierdoor, zoals hij stelt, in woede uitgebarsten. Verder heeft [naam verzoeker] zich op het standpunt gesteld dat het ontslag op staande voet, gelet op het incident, als een te zware sanctie beschouwd dient te worden.
4.7
Gelet op de standpunten van partijen zijn zij het erover eens dat er op 9 november 2018 een vechtpartij heeft plaatsgevonden tussen [naam verzoeker] en [X], waarbij [naam verzoeker] in ieder geval één vuistslag heeft toegediend. Ter onderbouwing van haar stelling dat [naam verzoeker] twee keer een vuistslag heeft toegediend bij [X], heeft [naam bedrijf] verwezen naar de verklaringen van de medewerkers [B] (verweerschrift, prod. 4) en [A] (verweerschrift, prod. 5). Deze verklaren beiden dat [naam verzoeker] na het verlaten van het kantoor, waar hij een gesprek met zijn leidinggevenden [Z] en [Y] had
gehad, [X] opnieuw sloeg. Ter ondersteuning van zijn stelling dat hij maar één keer heeft geslagen, heeft [naam verzoeker] verwezen naar de verklaring van [X] (verzoekschrift, prod. 4). [X] verklaart echter in algemene termen over het handgemeen met [naam verzoeker] en stelt niet dat [naam verzoeker] slechts één keer heeft geslagen. Het gerecht is van oordeel dat [naam verzoeker] met zijn blote ontkenning van het toedienen van een tweede vuistslag de onderbouwde stellingen van [naam bedrijf] op dit punt onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. In het bijzonder had van [naam verzoeker] mogen worden verwacht dat hij concreet had gesteld wat volgens hem de gang van zaken was geweest na het verlaten van het kantoor, of hij op dat moment al dan niet nog contact heeft gehad met [X] en zo ja, op welke wijze dat contact volgens hem was verlopen.
Nu [naam verzoeker] de stellingen van [naam bedrijf] omtrent het toedienen van de tweede vuistslag onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, neemt het gerecht al vaststaand aan dat [naam verzoeker] na het verlaten van het kantoor nog een tweede vuistslag heeft toegediend.
4.8
Naar het oordeel van het gerecht is het handgemeen waarbij [naam verzoeker] aanvankelijk één en, ondanks een waarschuwing van de managers, direct daarna nog een tweede vuistslag heeft toegediend aan een collega voldoende ernstig voor een ontslag op staande voet. In dat oordeel betrekt het gerecht dat dit fysiek geweld heeft plaatsgevonden op de werkvloer en in het bijzijn van andere collega’s. Dat het bedrijf van [naam bedrijf] geen cultuur kent van “personeel in lange mouwen”, zoals [naam verzoeker] heeft gesteld - en waarmee hij kennelijk bedoelt te zeggen dat het personeel van [naam bedrijf] niet opkijkt van ruw gedrag - maakt het voorgaande niet anders. Ook indien dat het geval is, dient de werknemer zich bij de uitoefening van zijn taken te houden aan de normale gedrags- en fatsoensnormen. Fysiek geweld onder het personeel behoort daartoe niet. Dit geldt temeer, nu niet valt uit sluiten dat de situatie volledig uit de hand had kunnen lopen, aangezien de collega, zoals onbetwist is gesteld, naar een mes heeft gegrepen om zich ten opzichte van [naam verzoeker] te verdedigen. Gelet op het bovenstaande, en nu bovendien de werkgever degene is die verantwoordelijk is voor de veiligheid van alle werknemers, is het gerecht van oordeel dat van haar niet gevergd kan worden een werknemer na zodanig fysiek geweld in dienst te houden. De slotsom is dat het handelen van [naam verzoeker] onacceptabel is en een dringende reden in de zin van de wet oplevert.
4.9 [
Naam verzoeker] heeft gesteld dat een ontslag op staande voet, gezien de omstandigheden van het geval, een te zware maatregel is. Het gerecht is echter van oordeel dat de door [naam verzoeker] aangevoerde omstandigheden niet opwegen tegen de aard en ernst van de gedragingen van [naam verzoeker] .
4.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door [naam verzoeker] verzochte verklaringen voor recht zullen worden afgewezen, evenals de door hem verzochte billijke vergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
4.11 [
Naam verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
wijst het verzochte af;
veroordeelt [naam verzoeker] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [naam bedrijf] worden begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris van de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 juli 2019 in aanwezigheid van de griffier.