ECLI:NL:OGEAA:2019:506

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
5 van 2019
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en overtreding van de Vuurwapenverordening in Aruba

Op 12 juli 2019 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en overtreding van de Vuurwapenverordening. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De zaak kwam ter terechtzitting op 12 april en 21 juni 2019, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.M. Illes. De officier van justitie, mr. E.D. Schwengle, eiste een gevangenisstraf van 42 maanden en de teruggave van in beslag genomen goederen. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord, maar het Gerecht achtte de poging tot doodslag en de overtreding van de Vuurwapenverordening wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had op 28 augustus 2018, na een woordenwisseling, met een vuurwapen op de aangever geschoten. Het Gerecht oordeelde dat de verklaringen van getuigen betrouwbaar waren en dat het alibi van de verdachte niet aannemelijk was. De straf werd opgelegd met inachtneming van de ernst van het feit en de jeugdige leeftijd van de verdachte. De teruggave van de in beslag genomen portemonnee werd gelast, terwijl de beslissing over andere in beslag genomen voorwerpen werd uitgesteld.

Uitspraak

Parketnummer: P-2018/09130
Zaaknummer: 5 van 2019
Uitspraak: 12 juli 2019 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Aruba.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 april en 21 juni 2019. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.M. Illes, advocaat in Aruba.
De officier van justitie, mr. E.D. Schwengle, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 impliciet subsidiair (poging tot doodslag) en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig (42) maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en aftrek van voorarrest.
Ter zake van het onder 1 impliciet primair (poging tot moord) ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
Haar vordering behelst voorts de teruggave aan de verdachte van de onder hem in beslag genomen portemonnee, alsmede de onttrekking aan het verkeer van de onder hem in beslag genomen op marihuana gelijkende kruiden.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 28 augustus 2018 in Aruba,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en
met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet en
na kalm beraad en rustig overleg
- is hij na een hevige woordenwisseling met die [slachtoffer] in een auto weggereden,
  • is hij even later teruggekomen met een vuurwapen,
  • en heeft hij vervolgens het vuurwapen op die [slachtoffer] gericht en gericht gehouden,
  • en heeft hij het vuurwapen afgevuurd op althans in de richting van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. dat hij op 28 augustus 2018 in Aruba,
een revolver of pistool en
scherpe patronen, althans een scherpe patroon,
in elk geval een vuurwapen en munitie als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de Vuurwapenverordening,
voorhanden heeft gehad;

3.Formele voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak van feit 1 impliciet primair

Poging tot moord
Het Gerecht is met de officier van de justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, zodat hij moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde.

5.Bewezenverklaring

Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 impliciet subsidiair en 2 is ten laste gelegd, met dien verstande:
1.
dathij op
of omstreeks28 augustus 2018 in Aruba,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk
en met voorbedachten rade[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg
-
is hijna een hevige woordenwisseling met die [slachtoffer] in een auto
isweggereden,
-
is hijeven later terug
isgekomen met een vuurwapen,
- en
heeft hijvervolgens het vuurwapen op die [slachtoffer]
heeftgericht
en gericht gehouden,
- en
heeft hijhet vuurwapen
heeftafgevuurd
op althansin de richting van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. dat hij op 28 augustus 2018 in Aruba,
een revolver of pistool en
scherpe patronen, althanseen scherpe patroon
, in elk geval een vuurwapen en munitie als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de Vuurwapenverordening,voorhanden heeft gehad.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

6.Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezen-verklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.

7.Bewijsoverwegingen

Feit 1 impliciet subsidiair
Alibi verweer
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het schietincident bij de woning van zijn vriendin [getuige 2] was en daardoor het feit niet kon hebben gepleegd en dat de ter terechtzitting afgelegde getuigenverklaringen van [getuige 1] (verdachtes moeder), alsmede van [getuige 2] en [getuige 3] (moeder van [getuige 2]) het alibi van de verdachte bevestigen.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting komt het volgende naar voren. Op 28 augustus 2018 rond 21:00 en 21:30 uur heeft een schietincident te [adres] plaatsgevonden. Verschillende personen die ter plekke aanwezig waren hebben een schot gehoord en verklaard dat de verdachte in de richting van de aangever heeft geschoten. Uit onderzoek van het Bureau Forensisch Technische Onderzoeken volgt dat een kogel een inslag op een trede van de trap bij de ingang van de omheining van het perceel [adres] heeft gemaakt. Ook is een verpletterde kogel dicht bij die trap aangetroffen.
De stelling van de verdachte dat zijn moeder [getuige 1] op 28 augustus 2018 als bestuurder van haar Nissan March optrad en, samen met de verdachte en diens vriendin [getuige 2], [getuige 4] een lift naar de bewuste woning aan de [adres] (alwaar is geschoten) had gegeven en hem daarna omstreeks 20:00 uur samen met zijn vriendin bij de woning van zijn vriendin had gebracht, vindt geen steun in het dossier en is ook overigens niet aannemelijk geworden. Niemand van de op dat adres aanwezige getuigen heeft [getuige 1] die avond in haar auto als bestuurder of inzittende óf anderszins ter plekke gezien. Uit de inhoud van de in het dossier voorhanden zijnde stukken, waaronder de getuigenverklaringen van [getuige 5] en [getuige 6], komt naar voren dat [getuige 2] en de verdachte die bewuste avond bij de woning aan de [adres] aanwezig waren en dat [getuige 2] degene was die op die avond als bestuurder van de auto had opgetreden toen de verdachte na een woordenwisseling met de aangever van de woning was vertrokken en later naar dat adres terugkeerde.
[getuige 2] heeft verklaard dat zij en de verdachte ten tijde van het schietincident niet bij [adres] aanwezig waren maar bij haar woning. De moeder van [getuige 2] heeft deze stelling in zoverre bevestigd, maar zij kon echter niet bevestigen of haar dochter en de verdachte die hele avond bij haar thuis waren gebleven.
Het Gerecht is - gelet op de inhoud van het dossier en de verklaringen van de getuigen die ten tijde van het schietincident aanwezig waren - van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte ten tijde van het schietincident in de woning van zijn vriendin [getuige 2] was en dat gelet op het dossier en voornoemde getuigenverklaringen aangenomen moet worden dat de verdachte die avond op de aangever heeft geschoten. De getuigenverklaringen die het alibi van de verdachte steun zouden moeten bieden zijn, naar valt aan te nemen, uitsluitend met dat doel afgelegd en onvoldoende onafhankelijk en daarom niet betrouwbaar.
Het Gerecht verwerpt derhalve het alibi verweer.
Betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen
De raadsman heeft betoogd dat de getuigenverklaringen die de verdachte aanwijzen als zijnde degene die geschoten heeft onbetrouwbaar zijn, nu zij wisselend en (innerlijk) tegenstrijdig zijn en daarom niet tot het bewijs moeten worden gebezigd.
Het Gerecht overweegt dienaangaande als volgt.
Uitgangspunt is dat en getuigenverklaring door de rechter slechts tot bewijs kan worden gebezigd wanneer deze naar zijn oordeel betrouwbaar en overeenkomstig de waarheid is afgelegd. Het Gerecht acht de bestreden verklaringen van de getuigen - die kort na het schietincident werden afgelegd - betrouwbaar, nu zij op relevante essentiële onderdelen met elkaar overeenkomen. Zij verklaren gelijkluidend over onder meer de toedracht van het schietincident en het schieten vanuit een auto door de verdachte op de aangever. De verklaringen worden bovendien ondersteund door de aangetroffen kogelinslag en (verpletterde) kogel, alsmede door de verklaring van de aangever. Dat er bij nauwkeurige vergelijking van de verklaringen verschillen zijn te constateren doet, gegeven de overeenstemming in de kern van de verklaringen, aan de betrouwbaarheid van de verklaringen niet af. Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de juistheid van die verklaringen ten aanzien van wie op de aangever heeft geschoten.
Dit verweer van de raadsman wordt derhalve ook verworpen.

8.Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 impliciet subsidiair:
poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 2:259 juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba
en
feit 2:
overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

9.Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

10.Oplegging van straf

Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte is te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door met een vuurwapen in de richting van de aangever te schieten. De aangever heeft hierdoor het leven kunnen verliezen. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan poging van een van de ernstigste feiten die het Wetboek van Strafrecht van Aruba kent. Slachtoffers van dergelijke misdrijven lijden vaak langdurig onder lichamelijke en psychische gevolgen van zo’n traumatische gebeurtenis. Een dergelijk feit veroorzaakt ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij en wordt als schokkend ervaren.
Voorts kan het voorhanden hebben van vuurwapens gevaarlijke situaties met zich meebrengen. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt; er is immers één schot met het vuurwapen gelost.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De verdachte is, zo blijkt uit zijn uittreksel uit het justitieel documentatieregister, eerder (in 2016) onherroepelijk veroordeeld voor een geweldsdelict. Dat heeft de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
In het voordeel van verdachte houdt het Gerecht rekening met zijn jeugdige leeftijd.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te noemen gevangenisstraf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld. Het Gerecht zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

11.In beslag genomen voorwerpen

Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
A. Teruggave aan de verdachte
De onder de verdachte inbeslaggenomen portemonnee behoort toe aan de verdachte. Het Gerecht zal de teruggave daarvan aan hem gelasten, nu dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
B. Niet in staat te beslissen
Het Gerecht acht zich niet in staat te beslissen omtrent de in deze zaak in beslag genomen op marihuana gelijkende kruiden. Artikel 397, eerste lid, van het van het Wetboek van Strafvordering van Aruba (hierna: Sv) bepaalt dat het Gerecht de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen gelast voor zover deze niet worden verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer, tenzij het Gerecht verklaart tot het afgeven van een zodanige last niet in staat te zijn. Het Gerecht overweegt dat daarvan in dit geval sprake is. Weliswaar wordt de verdachte wegens een strafbaar feit veroordeeld, maar de betreffende in beslag genomen voorwerpen hebben met dat feit geen relatie en kunnen evenmin dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan. Daarom kunnen de desbetreffende voorwerpen niet worden verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer. Aangezien de verdachte niet gerechtigd is om de voorwerpen voorhanden te hebben, zou teruggave daarvan een strafbaar feit opleveren. Gelet daarop zal het Gerecht op dit punt geen beslissing nemen en verklaren dat het tot het geven van een last tot teruggave niet in staat is.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:136 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 impliciet primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen verklaard, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
tweeënveertig (42) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot
zes (6) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
twee (2) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
gelast de teruggave aan de verdachte van het in rubriek 11A genoemde voorwerp;
verklaart ten aanzien van de in rubriek 11B genoemde voorwerpen, die niet voor verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer vatbaar zijn, dat het Gerecht tot het geven van een last tot teruggave niet in staat is.
Dit vonnis is op 12 juli 2019 gewezen door de rechter mr. E.M.D. Angela in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.