ECLI:NL:OGEAA:2019:534
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.E.B. de Haseth
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in het kader van uitzetting van een Venezolaanse nationaliteit
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de uitzetting van een Venezolaanse verzoekster. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een bevel tot uitzetting dat op 8 juli 2019 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was gegeven. De verzoekster, die sinds 2 maart 2017 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef, had op 10 juli 2019 bezwaar gemaakt tegen de bestreden beschikking en op 11 juli 2019 een verzoekschrift ingediend ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Tijdens de zitting op 31 juli 2019 is de zaak behandeld, waarbij de verzoekster in persoon aanwezig was, bijgestaan door haar gemachtigde J.J.C. Odor, LLM, en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden mr. V.M. Emerencia en mr. M.D. van Wilgen.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 54 van de Lar een verzoek om schorsing van de bestreden beschikking kan worden gedaan indien de uitvoering daarvan voor de betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen. De verzoekster voerde aan dat haar aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf nog in behandeling was en dat zij erop mocht vertrouwen dat een eerdere verwijdering niet tegen haar zou worden gebruikt. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat haar aanvraag uiteindelijk zou worden ingewilligd, gezien het feit dat zij sinds 2 maart 2017 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef en dat eerdere aanvragen waren afgewezen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om schorsing van de uitzetting afgewezen, met de overweging dat er geen grond was voor schorsing van de bestreden beschikking. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.