ECLI:NL:OGEAA:2019:545

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
AUA201900935
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake huurachterstand en schuldbekentenis tussen eiser en gedaagde

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser, wonende in Aruba, een vordering ingesteld tegen gedaagde, eveneens wonende in Aruba, wegens huurachterstand. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 29 mei 2019, waarna een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 11 juni 2019. Eiser vordert dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van Afl. 2.925,--, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat er geen gronden zijn voor niet-ontvankelijkheid van eiser. Vastgesteld is dat er een huurovereenkomst bestaat tussen partijen, waarbij gedaagde een woning huurde van eiser. Gedaagde heeft een schuldbekentenis ondertekend voor een bedrag van Afl. 3.736,35, waarvan Afl. 2.300,-- is betaald, en Afl. 1.436,35 onbetaald is gelaten. Gedaagde heeft erkend dat dit bedrag verschuldigd is, maar voert een verrekeningsverweer aan met betrekking tot schade door lekkages in de woning.

Het Gerecht heeft het verrekeningsverweer van gedaagde verworpen en geoordeeld dat gedaagde Afl. 1.436,35 aan eiser moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 28 augustus 2019 door mr. A.H.M. van de Leur.

Uitspraak

Vonnis van 28 augustus 2019
Behorend bij B.B. nr. AUA201900935
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiser],
wonende in Aruba, [adres],
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
procederende in persoon,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Aruba, [adres],
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederende in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 29 mei 2019 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De bij dat vonnis gelaste comparitie van partijen na antwoord heeft plaatsgevonden op 11 juni 2019. Partijen zijn ter zitting verschenen. Zij hebben het woord gevoerd ([eiser] mede aan de hand van toegelaten nadere stukken) en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
eiser] vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis;
-[gedaagde] beveelt om aan [eiser] te betalen Afl. 2.925,--, te vermeerderen met wettelijke rente en met 15% aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
-[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
2.2 [
gedaagde] voert verweer strekkende tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, kosten rechtens.
2.3
Voor zover van belang voor de uitkomst van deze procedure worden de stellingen van partijen hierna (verder) besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit kan volgen dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] wordt daarom verworpen.
3.2
Vast staat tussen partijen in elk geval het volgende. Krachtens een tussen partijen gesloten huurovereenkomst heeft [eiser] een aan hem toebehorende woning verhuurd aan [gedaagde] tegen een maandelijkse huur van Afl. 1.800,--. [gedaagde] heeft die woning inmiddels verlaten. In verband met achterstallige huur heeft [gedaagde] op 23 januari 2018 ten behoeve van [eiser] een schuldbekentenis ondertekend goed voor Afl. 3.736,35, te betalen vanaf 1 maart 2018 in maandelijkse termijnen van Afl. 350,--. [gedaagde] heeft in totaal Afl. 2.300,-- van die schuld betaald, en het overige ad Afl. 1.436,35 onbetaald gelaten. [gedaagde] heeft erkend dat zij dat bedrag verschuldigd is aan [eiser], maar voert te dien aanzien het hierna onder 3.4 te bespreken verrekeningsverweer.
3.3
Ter zitting heeft het Gerecht aan [eiser] de vraag gesteld waarom hij thans in hoofdsom meer vordert dan voormeld door [gedaagde] onbetaald gelaten bedrag. [eiser] heeft die vraag onvoldoende helder beantwoord, waardoor niet duidelijk is geworden wat de grondslag of de reden is om thans meer te vorderen van [gedaagde] dan hetgeen zij onbetaald heeft gelaten. Dat meerdere zal daarom worden afgewezen.
3.4 [
gedaagde] heeft verklaard dat zij het nog aan [eiser] verschuldigde bedrag wenst te verrekenen met schade die zij heeft geleden als gevolg van lekkages in de van [eiser] gehuurde woning. [eiser] heeft dat verrekeningsverweer gemotiveerd bestreden. Dat brengt mee dat de gegrondheid van dat verweer niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld, en daarom op de voet van artikel 6:136 BW niet aan toewijzing van de vordering van [eiser] ten belope van het door [gedaagde] onbetaald gelaten bedrag in de weg kan staan. Het verrekeningsverweer van [gedaagde] wordt daarom verworpen.
3.5
De slotsom luidt dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om aan [eiser] in hoofdsom te betalen Afl. 1.436,35. De nevenvordering ter zake van wettelijke rente zal, als zijnde onbestreden, worden toegewezen met dien verstande dat de dag van indiening van het verzoekschrift als aanvangsdatum van de verschuldigdheid van die rente in aanmerking zal worden genomen, nu [eiser] niet heeft gesteld dat die rente vanaf een eerdere datum verschuldigd is.
3.6
De gevorderde vergoeding van kosten van verkrijging van voldoening buiten rechte zal worden toegewezen zoals verzocht, omdat uit de stukken is gebleken dat [eiser] in dit dossier te dien aanzien meer werkzaamheden heeft verricht of laten verrichten dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor artikel 63a Rv een voorziening geeft. Hierbij wordt nog overwogen dat de verzochte vergoeding het uit het Procesreglement voortvloeiende forfaitaire bedrag ad Afl. 375,-- (1,5 punt, tarief 2) niet overschrijdt.
3.7
In de uitkomst van deze procedure, partijen zijn over en weer in het (on)gelijk gesteld, ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren als na te melden.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen Afl. 1.436,35, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 25 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en voorts te vermeerderen met Afl. 215,45 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders verzochte;
-compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 augustus 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.