In deze zaak heeft de rechter-commissaris op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een verzoeker van Dominicaanse nationaliteit. De inbewaringstelling was bevolen door de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie op 8 juli 2019. De rechter-commissaris had eerder op 10 juli 2019 geoordeeld dat de vrijheidsontneming rechtmatig was. De verzoeker heeft op 5 augustus 2019 een verzoekschrift ingediend, waarin hij de rechtmatigheid van zijn bewaring aanvecht. Dit verzoek is behandeld tijdens een zitting op 14 augustus 2019, waarbij de verzoeker in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.M.R.F. Scheper. De minister werd vertegenwoordigd door mr. V.M. Emerencia.
De rechter-commissaris heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van de betrokken partijen en de omstandigheden van de zaak. Hij heeft vastgesteld dat de verzoeker niet rechtmatig in Aruba verblijft en dat hij de rechtsplicht heeft om Aruba te verlaten. De verzoeker heeft echter geweigerd medewerking te verlenen aan zijn uitzetting. De rechter-commissaris heeft ook overwogen dat de vraag of de verzoeker in aanmerking komt voor een vergunning tot tijdelijk verblijf niet in deze procedure beoordeeld dient te worden, maar in een aparte procedure.
Uiteindelijk heeft de rechter-commissaris geconcludeerd dat het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig is en heeft hij het verzoek van de verzoeker afgewezen. Deze beschikking is gegeven in tegenwoordigheid van de griffier.