ECLI:NL:OGEAA:2019:551

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
AUA201902560
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van uitzetting van een vreemdeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan op een verzoek tot schorsing van een bevel tot uitzetting van een vreemdeling van Dominicaanse nationaliteit. De verzoeker had op 1 augustus 2019 bezwaar gemaakt tegen een bevelschrift van 8 juli 2019, waarin de uitzetting werd bevolen. De verzoeker was sinds 17 juni 2015 zonder geldige verblijfstitel in Aruba en had diverse pogingen ondernomen om een nieuwe verblijfsvergunning aan te vragen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het belang van de overheid om de wet- en regelgeving met betrekking tot de toelating van vreemdelingen strikt te handhaven, zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker om zijn verblijf in Aruba voort te zetten. De rechter oordeelde dat er geen grond was voor schorsing van het bevel tot uitzetting, en heeft het verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 28 augustus 2019
Lar nr. AUA201902560

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[ Verzoeker ],

van Dominicaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: mr. J.M.R.F. Scheper,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. V.M. Emerencia (DWJZ) en J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 8 juli 2019 (bestreden beschikking) heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 1 augustus 2019 bezwaar gemaakt.
Op 1 augustus 2019 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 14 augustus 2019. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigden.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
2.1
Bij beschikking van 18 augustus 2014 heeft verweerder verzoeker een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend voor het verrichten van arbeid in loondienst met een geldigheidsduur tot 17 juni 2015.
2.2
Op 21 november 2016 heeft verzoeker een verzoek ingediend om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen.
2.3
Bij beschikking van 18 mei 2017 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
2.4
Op 5 juni 2017 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de onder 2.3 vermelde beschikking.
2.5
Bij onderscheiden bevelschriften van 10 november 2018 heeft verweerder de uitzetting en de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
2.6
De verwijdering is niet uitgevoerd en verweerder heeft aan verzoeker een meldplicht opgelegd.
2.7
Bij onderscheiden bevelschriften van 4 juni 2019 heeft verweerder de uitzetting en de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
2.8
De rechter-commissaris heeft de bewaring onrechtmatig geacht en verweerder heeft aan verzoeker een meldplicht opgelegd.
2.9
Bij onderscheiden bevelschriften van 8 juli 2019 heeft verweerder de uitzetting en de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
2.1
Op 10 juli 2019 heeft de rechter-commissaris de bewaring rechtmatig geacht.
2.11
Tegen het hiervoor onder 2.9 vermelde bevelschrift tot uitzetting heeft verzoeker op 1 augustus 2019 bezwaar gemaakt.
2.12
Op 18 juli 2019 heeft verzoeker een verzoek ingediend om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker:
- sinds 18 juni 2015 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel;
- niet staat ingeschreven in de registers;
- illegaal aan het werk was.
Bovendien behoeft zijn illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking. Aan dat verzoek legt verzoeker ten grondslag dat hij gedurende lange tijd in Aruba woont en werkt, waarvan deels op grond van een geldige verblijfstitel. Sinds het verlopen van de geldigheidsduur van zijn laatste verblijfsvergunning op 17 juni 2015 heeft verzoeker diverse pogingen ondernomen om opnieuw een verblijfsvergunning verleend te krijgen.
Beoordeling
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5. Vast staat dat verzoeker sinds 17 juni 2015 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bevoegd is verzoeker uit te zetten.
6. De voorzieningenrechter ziet voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot uitzetting. Daartoe wordt als volgt overwogen.
7. Zoals hiervoor onder 5 is overwogen, verblijft verzoeker sinds 17 juni 2015 zonder geldige verblijfstitel in Aruba. Het belang van het Land om de wet- en regelgeving met betrekking tot toelating van vreemdelingen strikt te handhaven weegt in dit geval zwaarder dan het belang van verzoeker om na ruim vier jaar zijn verblijf zonder geldige verblijfstitel in Aruba voort te zetten, in afwachting van een beschikking op een nieuw verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf. Overigens heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven dat hij op het hiervoor onder 2.12 vermelde verzoek heeft beschikt en dat die beschikking gereed ligt om aan een door verzoeker te machtigen derde te worden uitgereikt.
8. Gezien het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat geen grond bestaat voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.